ECLI:NL:CRVB:2015:377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
13-3651 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van toegenomen psychische beperkingen in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die als magazijnmedewerker werkzaam was. Appellant was op 16 december 2008 uitgevallen door schouderklachten en had in 2010 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) laten opstellen, waarin beperkingen werden vastgesteld. Het Uwv concludeerde dat appellant per 14 december 2010 niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Appellant meldde echter op 21 december 2011 dat zijn gezondheid was verslechterd en verzocht om een herbeoordeling van zijn situatie.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen geobjectiveerde toename van klachten was aangetoond. In hoger beroep stelde appellant dat het Uwv ten onrechte zijn toegenomen psychische beperkingen niet had erkend en dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had en dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet gebrekkig was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de eerdere conclusies te twijfelen en dat appellant zijn stellingen in hoger beroep niet had onderbouwd met nieuwe gegevens. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de criteria voor het vaststellen van toegenomen beperkingen.

Uitspraak

13/3651 WIA
Datum uitspraak: 16 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 juni 2013, 12/4439 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is ten gevolge van schouderklachten op 16 december 2008 uitgevallen voor zijn werk als magazijnmedewerker. Bij besluit van 4 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant in aansluiting op de wachttijd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, zodat hij met ingang van 14 december 2010 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 28 september 2010 heeft een verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn onder meer beperkingen opgenomen ten aanzien van stoffen, rook, gassen en dampen, trilllingsbelasting op de schouders, frequent buigen tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, lopen, alsook lopen tijdens het werk, traplopen, klimmen, staan tijdens het werk en boven schouderhoogte actief zijn. Bij beslissing op bezwaar van 10 januari 2011 heeft het Uwv dit standpunt gehandhaafd. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
2. Op 21 december 2011 heeft appellant op een wijzigingsformulier gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd per 1 oktober 2011. Bij besluit van 16 april 2012 heeft het Uwv bericht dat appellant niet voor een WIA-uitkering in aanmerking komt per 1 oktober 2011. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is het bezwaar bij besluit van 27 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op een anamnese, eigen onderzoek, dossieronderzoek, het verslag van de hoorzitting van 13 september 2012 en informatie van de behandelend sector. De klachten van appellant waren bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend en daarmee is rekening gehouden bij het opstellen van de medische rapporten. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 12 november 2012 geconcludeerd dat in beroep geen medisch geobjectiveerde gegevens zijn aangevoerd waaruit blijkt dat er sprake is van geobjectiveerde toegenomen klachten en beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als waarmee appellant in 2010 de wachttijd heeft vol gemaakt. Nu in het kader van de einde wachttijd beoordeling geen beperkingen zijn aangegeven in verband met een verminderde psychische belastbaarheid kan er per 1 oktober 2011 geen sprake kan zijn van toegenomen beperkingen als gevolg van een verminderde psychische belastbaarheid, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan deze conclusie te twijfelen.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant - kort gezegd - gesteld dat het erom gaat of het Uwv ten onrechte niet heeft aanvaard dat bij appellant sprake is van toegenomen psychische beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak, dat de primaire medische beoordeling in strijd is met de bepalingen van het Schattingsbesluit en tevens niet zorgvuldig, nu die beoordeling heeft plaatsgevonden door een arts niet zijnde een geregistreerd verzekeringsarts, dat dit euvel niet ondervangen kan worden door een handtekeningstempel van een Ziektewet-verzekeringsarts en dat ten slotte de vraag voorligt of een expertise nodig is.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 55, eerste lid, aanhef en sub b, in samenhang met het derde lid, van de Wet WIA, geldt geen wachttijd indien binnen vijf jaar na de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, van de Wet WIA, sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, die voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan de verzekerde gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Daarom zijn in dit geval het uitgangspunt de medische beperkingen die bestonden op 14 december 2010, zijnde de eerste dag na de wachttijd, welke beperkingen zijn neergelegd in de FML van 28 september 2010.
5.2.
Omdat appellant geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 10 januari 2011, staat vast dat de mate van arbeidsongeschikt per 14 december 2010 minder dan 35% bedraagt op basis van de aan dit besluit ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling. Appellant heeft zich per 1 oktober 2011 wegens psychische klachten toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
5.2.1.
De Raad stelt allereerst vast dat het rapport van 12 april 2012 van de arts die de medische beoordeling heeft gedaan die aan het besluit op aanvraag ten grondslag ligt mede is ondertekend door een verzekeringsarts. Nu het ervoor moet worden gehouden dat de verzekeringsarts het rapport met zijn handtekening voor zijn rekening heeft genomen, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit gebrekkig is te achten.
5.2.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig medisch onderzoek heeft ingesteld, wordt onderschreven. Deze arts heeft bij de beoordeling de beschikking gehad over ruime informatie afkomstig van de behandelend sector.
5.2.3.
De Raad stelt vast dat aan het daaraan ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige rapport valt te ontlenen dat in de de FML van 28 september 2010 een aantal psychische beperkingen zijn opgenomen uitsluitend in verband met bij appellant op dat moment bestaande angina pectorisklachten. Ook als sprake zou zijn van een toename van zijn psychische beperkingen door depressieve klachten per 1 oktober 2011, zoals appellant stelt, kan niet worden gezegd dat die niet uit een kennelijk andere ziekteoorzaak voortvloeien. Daaraan doet niet af dat mogelijk, zoals appellant aanvoert, al voor 1 oktober 2011 voortekenen van zijn depressieve klachten aanwezig waren.
5.2.4.
Uit de beschikbare gegevens kan voorts niet de conclusie worden getrokken dat er per
1 oktober 2011 overigens meer beperkingen waren dan die zijn verwoord in de FML van
28 september 2010. Appellant heeft in hoger beroep zijn stellingen niet onderbouwd met (nieuwe) gegevens van medische en/of andere aard die twijfel doen rijzen aan het oordeel van de rechtbank daarover. Hierin ligt besloten dat geen aanleiding wordt gezien om het verzoek van appellant om een deskundige in te schakelen te honoreren. De Raad acht zich voldoende voorgelicht.
5.3.
Uit het onder 5.2 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er geen ruimte voor het toekennen van een schadevergoeding.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) S. Aaliouli
IvR