ECLI:NL:CRVB:2015:378

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
13-3150 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde werkzaamheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die psychische en lichamelijke beperkingen ervaart, was van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid door de verzekeringsartsen van het Uwv was onderschat. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 14 mei 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank Noord-Nederland in een eerdere uitspraak van 2 mei 2013 bevestigd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen en dat zijn klachten niet adequaat zijn beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsartsen was opgesteld. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep als overtuigend beschouwd, waarin werd uiteengezet welke beperkingen appellant ondervindt en waarom zijn bezwaren niet slagen.

De Raad concludeert dat appellant, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid zijn naar behoren gemotiveerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigt dan ook de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3150 WIA
Datum uitspraak: 16 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
2 mei 2013, 12/2343 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 4 april 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van
14 mei 2012 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 20 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Appellant stelt dat hij normaal gesproken tot niets in staat is en dat behandeling van zijn klachten zinloos is gebleken. Voorts stelt appellant niet in staat te zijn de ter bepaling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst. Terecht heeft de rechtbank bij dat oordeel verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In deze rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd uiteengezet welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom de bezwaren van appellant tegen deze vaststelling niet slagen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor psychopathologie in engere zin en/of cognitieve deficiënties. Daarnaast stelt deze arts dat appellant bekend is met chronische lage rugklachten die - zoals appellant ook zelf zegt - al jaren stationair zijn. Diagnostiek en behandeling is er al tijden niet geweest. De bevindingen bij onderzoek wijzen op degeneratieve afwijkingen in de lage rug zonder dat er aanwijzingen zijn voor neurologisch getinte complicaties. Daarnaast zijn er uitgesproken platvoeten en heeft appellant aan beide benen nogal wat spataders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van oordeel dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant zonder meer adequaat heeft onderkend en vastgelegd. Evenmin als in beroep, heeft appellant in hoger beroep medische informatie overgelegd om zijn standpunt dat hij verdergaand beperkt is dan is vastgesteld door de verzekeringsartsen nader te onderbouwen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. De rechtbank heeft zich bij dat oordeel met juistheid gebaseerd op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In dat rapport is overtuigend beargumenteerd dat appellant de geselecteerde functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant zijn naar behoren gemotiveerd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) S. Aaliouli
IvR