ECLI:NL:CRVB:2015:378
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde werkzaamheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die psychische en lichamelijke beperkingen ervaart, was van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid door de verzekeringsartsen van het Uwv was onderschat. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 14 mei 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank Noord-Nederland in een eerdere uitspraak van 2 mei 2013 bevestigd.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen en dat zijn klachten niet adequaat zijn beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsartsen was opgesteld. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep als overtuigend beschouwd, waarin werd uiteengezet welke beperkingen appellant ondervindt en waarom zijn bezwaren niet slagen.
De Raad concludeert dat appellant, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid zijn naar behoren gemotiveerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigt dan ook de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.