ECLI:NL:CRVB:2015:388
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op Ziektewet-uitkering na herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had zich ziek gemeld per 18 januari 2011 en ontving een Ziektewet-uitkering vanwege rug-, nek- en schouderklachten, alsook klachten van de linkerhand. Het Uwv beëindigde de uitkering per 23 maart 2012, op basis van de conclusie van een verzekeringsarts dat appellant weer geschikt was voor zijn werk als administratief boekhoudkundig medewerker. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv niet over alle medische informatie beschikte en dat zijn klachten niet goed waren beoordeeld.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en voldoende medische informatie had verzameld, inclusief rapporten van behandelend artsen. Appellant voerde in hoger beroep dezelfde gronden aan, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv een voldoende medische basis vormden voor de conclusie dat appellant per 23 maart 2012 niet ongeschikt was voor zijn arbeid. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, met H.J. Dekker als griffier, en vond plaats op 13 februari 2015.