In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het bezwaar tegen het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen, ongegrond werd verklaard. Appellante, die als verkoopster in een bakkerij werkte, is sinds 29 juli 2011 uitgevallen door psychische klachten, waaronder een depressieve episode en PTSS. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 26 juli 2013 niet meer recht heeft op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gebaseerd op medisch en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellante geschikt is voor de geselecteerde functies, ondanks haar beperkingen.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellante correct heeft ingeschat en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek niet deugdelijk was en dat haar beperkingen te licht zijn ingeschat. Ze verwees naar een verklaring van haar behandelaar, maar de Raad oordeelt dat de gronden in hoger beroep voornamelijk een herhaling zijn van eerdere argumenten. De Raad bevestigt dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellante.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.