ECLI:NL:CRVB:2015:3888

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
14/4315 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en belastbaarheid van appellante na psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het bezwaar tegen het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen, ongegrond werd verklaard. Appellante, die als verkoopster in een bakkerij werkte, is sinds 29 juli 2011 uitgevallen door psychische klachten, waaronder een depressieve episode en PTSS. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 26 juli 2013 niet meer recht heeft op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gebaseerd op medisch en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellante geschikt is voor de geselecteerde functies, ondanks haar beperkingen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellante correct heeft ingeschat en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek niet deugdelijk was en dat haar beperkingen te licht zijn ingeschat. Ze verwees naar een verklaring van haar behandelaar, maar de Raad oordeelt dat de gronden in hoger beroep voornamelijk een herhaling zijn van eerdere argumenten. De Raad bevestigt dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellante.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4315 WIA
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 juni 2014, 14/763 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Car, advocaat, hoger beroep ingesteld en een stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Car. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft laatstelijk gewerkt als verkoopster in een bakkerij. Zij is op 29 juli 2011 uitgevallen wegens psychische klachten bij verwerkingsproblematiek.
1.2.
Het Uwv heeft, na medisch en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 18 juni 2013 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 26 juli 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dat besluit berust op de overweging dat appellante wegens een depressieve episode en PTSS verminderd belastbaar is, maar dat zij met inachtneming van de beperkingen die zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 mei 2013 geschikt is voor werkzaamheden verbonden aan de voor haar geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 1,62%.
1.3.
Bij besluit van 19 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 juni 2013 ongegrond verklaard. Daaraan lagen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van oriënterend psychisch onderzoek ter hoorzitting, lichamelijk onderzoek en weging van ontvangen informatie van PsyQ van 27 november 2013, geen argumenten gezien om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten aanzien van de door appellante naar voren gebrachte cognitieve beperkingen gesteld dat de anamnestische bevindingen hiervoor geen aanwijzingen bieden en dat de verzekeringsartsen de cognitieve beperkingen ook niet hebben waargenomen. Ten aanzien van de door appellante naar voren gebrachte rugklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat deze aspecifiek zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de voor appellante geselecteerde functies onverminderd passend geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Zij heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante in voldoende mate in kaart hebben gebracht en een volledig beeld hadden van de problematiek bij appellante. De rechtbank heeft meegewogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ontvangen informatie van PsyQ bij zijn beoordeling heeft betrokken. Voor de stelling van appellante dat zij meer beperkt is, met name ten aanzien van concentratie, ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank een medische onderbouwing. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien tot twijfel aan de medische geschiktheid van appellante voor de voor haar geselecteerde functies. Zij heeft daartoe overwogen dat de arbeidskundige in zijn rapport van 17 juni 2013 een toereikende toelichting heeft gegeven op de signaleringen.
3. Appellante heeft in hoger beroep staande gehouden dat het medisch onderzoek niet deugdelijk is geweest en dat het Uwv haar beperkingen te licht heeft ingeschat. Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij wegens haar psychische klachten ernstig belemmerd is in haar dagelijks functioneren en dat zij beperkt is ten aanzien van concentratie, heeft appellante verwezen naar een verklaring van haar behandelaar bij I-psy, D. Demnati van
22 juli 2014. Appellante acht de voor haar geselecteerde functies, die volgens haar een goede concentratie behoeven, niet passend.
4. De Raad komt tot een volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft gesteld over haar belastbaarheid vormt in overwegende mate een herhaling van wat in beroep en bezwaar naar voren is gebracht. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht, waarbij zij de informatie van de behandelend sector kenbaar in hun beoordeling hebben meegewogen. De verzekeringsarts heeft appellante geschikt geacht voor niet stresserend en licht fysiek werk, waarbij zij beperkt is voor klantencontact en contacten met hulpbehoevenden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 5 december 2013 inzichtelijk gerapporteerd waarom hij geen argumenten heeft gezien om meer beperkingen aan te nemen. Appellante voldoet niet aan de criteria om geen duurzaam benutbare mogelijkheden aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder uiteengezet waarom de psychische klachten van appellante geen contra-indicatie vormen voor arbeid. Over de subjectief ervaren concentratieklachten en geheugenstoornissen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat de mogelijkheden van appellante binnen de normaalwaarde vallen die gehanteerd worden in de FML. Over de al jaren bestaande rugklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat er nooit ernstige afwijkingen zijn vastgesteld, dat er sprake is van een ongestoorde rugbeweeglijkheid, waarbij tekenen van hypertonie in de rug ontbreken en dat het, rekening houdend met het protocol aspecifieke lage rugpijn, niet past om betekenisvolle rugbeperkingen aan te nemen. De in hoger beroep overgelegde informatie van I-psy van
22 juli 2014 kan niet leiden tot een ander oordeel omdat de inhoud van deze informatie, zoals ook het Uwv in zijn verweerschrift is aangegeven, vrijwel identiek is aan de reeds beschikbare, en door het Uwv meegewogen, medische informatie.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante is juist.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) L.H.J. van Haarlem
IvR