ECLI:NL:CRVB:2015:3897
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- J.L. Meijer
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand en de niet-ontvankelijkheid van bezwaar en beroep
In deze zaak heeft appellant op 5 november 2013 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam heeft appellant verzocht om bankafschriften van de laatste drie maanden, waaruit bleek dat er wekelijks een bedrag door een werkgever op zijn rekening werd gestort, maar deze werkgever was niet geregistreerd in Suwinet. Op 19 december 2013 heeft het college de aanvraag voor bijzondere bijstand geweigerd, omdat onduidelijk was of appellant nog bij de werkgever werkte. De aanvraag werd op 23 december 2013 afgewezen en het bezwaar tegen de weigering werd op 14 maart 2014 kennelijk ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat bezwaar en beroep tegen een besluit omtrent artikel 52 van de WWB niet mogelijk is. Dit leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit. De Raad verklaarde het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2013 niet-ontvankelijk en oordeelde dat appellant voor schadevergoeding naar de civiele rechter moet. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1.470,- werden begroot, en het college moest het griffierecht van € 167,- vergoeden.