ECLI:NL:CRVB:2015:3897

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
14/7082 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
  • J.L. Meijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand en de niet-ontvankelijkheid van bezwaar en beroep

In deze zaak heeft appellant op 5 november 2013 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam heeft appellant verzocht om bankafschriften van de laatste drie maanden, waaruit bleek dat er wekelijks een bedrag door een werkgever op zijn rekening werd gestort, maar deze werkgever was niet geregistreerd in Suwinet. Op 19 december 2013 heeft het college de aanvraag voor bijzondere bijstand geweigerd, omdat onduidelijk was of appellant nog bij de werkgever werkte. De aanvraag werd op 23 december 2013 afgewezen en het bezwaar tegen de weigering werd op 14 maart 2014 kennelijk ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat bezwaar en beroep tegen een besluit omtrent artikel 52 van de WWB niet mogelijk is. Dit leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit. De Raad verklaarde het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2013 niet-ontvankelijk en oordeelde dat appellant voor schadevergoeding naar de civiele rechter moet. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1.470,- werden begroot, en het college moest het griffierecht van € 167,- vergoeden.

Uitspraak

14/7082 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 december 2014, 14/2245 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dayala. Het college is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 5 november 2013 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Naar aanleiding van die aanvraag heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam appellant bij brief van 12 december 2013 verzocht om alle bankafschriften van de laatste drie maanden over te leggen. Hieruit is naar voren gekomen dat tot en met
10 november 2013 wekelijks een bedrag door [naam B.V.] is gestort op de bankrekening van appellant en dat deze werkgever (nog) niet in Suwinet was vermeld.
1.3.
Bij besluit van 19 december 2013 heeft het college appellant bijzondere bijstand (lees: een voorschot op algemene bijstand) geweigerd. Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat nog onduidelijkheid bestaat of appellant nog bij [naam B.V.] werkt.
1.4.
Bij besluit van 23 december 2013 heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen.
1.5.
Bij besluit van 14 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2013 kennelijk ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit het bestreden besluit blijkt dat het college het verzoek van appellant om een voorschot algemene bijstand als bedoeld in artikel 52 van de WWB heeft afgewezen.
4.2.
De Raad stelt, ambtshalve oordelend, vast dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het instellen van bezwaar en beroep tegen een besluit omtrent de toepassing van artikel 52 van de WWB niet mogelijk is, gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, in verbinding met artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 1, aanhef en onder Wet werk en bijstand, van de bij deze wet behorende bijlage 2 Bevoegdheidsregeling Bestuursrechtspraak.
4.3.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het besluit van 14 maart 2014 vernietigen, en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2013 niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt voorts dat appellant zich voor vergoeding van schade als gevolg van gesteld niet of niet tijdig betalen van voorschotten tot de civiele rechter zal moeten wenden.
5. De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 490,- in beroep en € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2013 alsnog niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.470,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 167,- vergoedt;
- verklaart zich voor wat betreft het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding
onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.L. Meijer

HD