ECLI:NL:CRVB:2015:392

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
13-2966 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en beoordeling van medische belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant. Appellant, die van 1 juni 2007 tot 1 juni 2008 werkzaam was als administratief medewerker/leidinggevende magazijn, meldde zich op 3 november 2010 ziek met rug- en darmklachten. Na een aantal medische beoordelingen concludeerde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat appellant per 22 mei 2012 weer arbeidsgeschikt was. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt, wat leidde tot een rechtszaak.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd verwezen naar rapporten van arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen. Appellant stelde in hoger beroep dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen. Hij voegde nadere medische gegevens toe en vroeg om de benoeming van een onafhankelijke deskundige.

De Raad oordeelde dat de artsen van het Uwv niet van een onjuiste medische belastbaarheid zijn uitgegaan. De ingebrachte medische informatie bood geen aanleiding om het eerdere oordeel te herzien. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen bijzondere belastende aspecten aan appellants werk waren verbonden die de beoordeling zouden beïnvloeden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/2966 ZW
Datum uitspraak: 13 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2013, 12/5592 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M.G. de Wit hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere (medische) gegevens overgelegd, waarop door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Appellant en
mr. De Wit zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was van 1 juni 2007 tot 1 juni 2008 voor 40 uur per week werkzaam als administratief medewerker/leidinggevende magazijn bij [omroep]. Het contract werd niet verlengd en aansluitend is aan appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit deze situatie heeft appellant zich per
3 november 2010 ziek gemeld met rug- en darmklachten.
1.2.
Naar aanleiding van deze ziekmelding is appellant een aantal keren door een verzekeringsarts op het spreekuur gezien, laatstelijk op 16 mei 2012. Deze arts heeft appellant na dossierstudie en bevindingen uit eigen onderzoek met ingang van 22 mei 2012 geschikt geacht voor zijn arbeid. Bij besluit van 16 mei 2012 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW)van appellant beëindigd per 22 mei 2012.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 mei 2012. Bij besluit van
10 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard met dien verstande dat de ZW-uitkering per 23 mei 2012 is beëindigd, omdat appellant het besluit van 16 mei 2012 eerst op 22 mei 2012 zou hebben ontvangen. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 juli 2012 en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv van 9 juli 2012 ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 juli 2012, overwogen dat de stelling van appellant dat het Uwv uitgegaan is van een verkeerde functie niet wordt gevolgd. De rechtbank heeft voorts geen grond gezien om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. In dat kader heeft de rechtbank het van belang geacht dat deze arts op basis van eigen onderzoek, informatie van de behandelend sector en de werkomschrijving, opgesteld door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellant op de datum in geding niet ongeschikt te achten is voor zijn arbeid. Voorts heeft deze arts in zijn rapport van 9 januari 2013 gereageerd op de in beroep overgelegde medische gegevens en gemotiveerd gesteld geen aanleiding te zien hieromtrent een ander standpunt in te nemen.Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te oordelen over appellants standpunt dat de ingangsdatum van de ZW onjuist zou zijn aangezien het bestreden besluit geen betrekking heeft op de ingangsdatum van de ZW.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich met name op het standpunt gesteld dat het werk dat hij voor zijn uitviel verrichtte zwaarder was dan waarvan door het Uwv is uitgegaan. Voorts heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat in onvoldoende mate met al zijn klachten rekening is gehouden. Naast de maag- en darmklachten ervaart appellant veel klachten als gevolg van rug-, knie- en gewrichtsklachten. Deze klachten zijn in de periode tussen de ziekmelding en de hersteldverklaring toegenomen. Hij stelt dat het onduidelijk is waarom hij opeens per 22 mei 2012 arbeidsgeschikt zou zijn. Ter onderbouwing van zijn gronden heeft appellant nadere medische stukken overgelegd en verzoekt hij de Raad een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft in reactie op de stellingen van appellant een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 december 2013 overgelegd. Daarin heeft deze arts te kennen gegeven dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het ingenomen standpunt te wijzigen. De informatie heeft betrekking op de medische situatie van appellant tussen april 2010 en december 2010 en heeft geen betrekking op de datum in geding. Voorts blijkt uit een brief van 1 oktober 2013 de ten aanzien van de darmklachten gestelde diagnose en door appellant ervaren klachten, deze waren ten tijde van de beoordeling echter bekend en hiermee is rekening gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid. Ten aanzien van de gronden omtrent de zwaarte van het werk van appellant heeft het Uwv gesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een werkomschrijving heeft opgesteld aan de hand van verkregen informatie van de voormalige werkgever. Voorts heeft appellant volgens een verzekeringsgeneeskundig rapport van 9 december 2010 toen een omschrijving gegeven van zijn arbeid, waarbij hij onder meer heeft verklaard dat het geen zwaar werk was. In de loop der tijd heeft appellant zijn verklaringen hieromtrent gewijzigd. Tot slot heeft het Uwv ten aanzien van de ingangsdatum van de ZW gesteld dat op 19 november 2010 een toekenningsbeslissing is afgegeven inzake het recht op ziekengeld per 8 november 2010 en dat appellant destijds tegen dit besluit bezwaar had kunnen maken. Nu hij dit niet heeft gedaan, staat de juistheid van de ingangsdatum in rechte vast.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Gelet op het bepaalde in artikel 19, vijfde lid, van de ZW, voorzover hier van belang, dient in de situatie dat een verzekerde geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid te worden verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Aan appellants arbeid waren echter geen bijzondere belastende aspecten verbonden die hier op grond van voormelde bepaling buiten beschouwing zouden moeten blijven.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, bevat geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. In aanvulling hierop wordt overwogen dat ten aanzien van de maatstaf arbeid geen aanleiding wordt gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, welke zijn beschreven in het rapport van 2 juli 2012. Hierbij wordt van belang geacht dat de omschrijving in grote lijnen overeenkomt met de informatie, die is neergelegd in voormeld rapport vanp 9 december 2010 ten aanzien van de inhoud van appellants werk. Ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde medische gegevens is de Raad, met het Uwv, van oordeel dat uit deze gegevens niet blijkt dat de artsen van het Uwv per de datum in geding van een onjuiste medische belastbaarheid zijn uitgegaan. Hetgeen hieromtrent door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 2 december 2013 is opgemerkt wordt onderschreven. Er is dan ook geen aanleiding voor het raadplegen van een onafhankelijk deskundige.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

TM