ECLI:NL:CRVB:2015:3927
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen dringende redenen om af te zien van verplichte terugvordering bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Langedijk ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn bijstandsrecht werd opgeschort en later ingetrokken omdat hij meer uren had gewerkt dan hij had doorgegeven. Het college heeft vervolgens een bedrag van € 1.833,96 aan bijstandsbetalingen teruggevorderd van appellant, waarbij het college concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, onder andere vanwege zijn moeilijke financiële situatie en de gevolgen daarvan voor zijn privéleven. Hij is onder bewind gesteld en kan niet worden toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen door de terugvordering. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om te spreken van onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak, waarin is vastgesteld dat dringende redenen slechts in incidentele gevallen aan de orde zijn.
De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de terugvordering niet leidt tot onaanvaardbare consequenties voor appellant. De bescherming die appellant geniet bij invordering, zoals de regels van de beslagvrije voet, is daarbij van belang. De gezondheidssituatie van appellant is niet aannemelijk gemaakt als een reden om van terugvordering af te zien. Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.