ECLI:NL:CRVB:2015:3927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
14/4855 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen dringende redenen om af te zien van verplichte terugvordering bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Langedijk ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn bijstandsrecht werd opgeschort en later ingetrokken omdat hij meer uren had gewerkt dan hij had doorgegeven. Het college heeft vervolgens een bedrag van € 1.833,96 aan bijstandsbetalingen teruggevorderd van appellant, waarbij het college concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, onder andere vanwege zijn moeilijke financiële situatie en de gevolgen daarvan voor zijn privéleven. Hij is onder bewind gesteld en kan niet worden toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen door de terugvordering. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om te spreken van onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak, waarin is vastgesteld dat dringende redenen slechts in incidentele gevallen aan de orde zijn.

De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de terugvordering niet leidt tot onaanvaardbare consequenties voor appellant. De bescherming die appellant geniet bij invordering, zoals de regels van de beslagvrije voet, is daarbij van belang. De gezondheidssituatie van appellant is niet aannemelijk gemaakt als een reden om van terugvordering af te zien. Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

14/4855 WWB
Datum uitspraak: 10 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
21 juli 2014, 14/392 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] op [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Langedijk (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. Veenis, gemachtigde, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2015. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verspui.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 4 januari 2011 bijstand naar de norm voor gehuwden, ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 11 april 2013 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 maart 2013 opgeschort. Bij besluit van 4 juli 2013 heeft het college vervolgens de bijstand van appellant met ingang van 1 december 2012 ingetrokken op de grond dat appellant meer uren heeft gewerkt dan hij heeft doorgegeven aan het college, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Tegen deze besluiten heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 30 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 januari 2014 (bestreden besluit), heeft het college de over de periode van 1 december 2012 tot en met
28 februari 2013 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.833,96 van appellant teruggevorderd. Daarbij heeft het college geconcludeerd dat er geen dringende redenen zijn om af te zien van de terugvordering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Appellant is sinds 4 december 2013 onder bewind gesteld en beroept zich op zijn moeilijke financiële situatie. De schulden lopen op maar appellant kan als gevolg van de terugvordering niet worden toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Verder heeft deze situatie een grote wissel getrokken op zijn privéleven nu ook zijn echtgenote naar het buitenland is vertrokken en de gezondheidssituatie van appellant is verslechterd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of sprake is van dringende redenen op grond waarvan het college dient af te zien van terugvordering.
4.2.
Van dringende redenen is volgens de vaste rechtspraak (uitspraak van 29 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT2869) slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
4.3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat in wat appellant heeft aangevoerd geen dringende redenen zijn gelegen als hiervoor bedoeld. Nog daargelaten dat appellant zijn stelling niet heeft onderbouwd, betekent de omstandigheid dat de terugvordering mogelijkerwijs nadelige gevolgen heeft voor de toelating tot een schuldsaneringstraject, niet dat sprake is van onaanvaardbare consequenties. Daarbij is van belang dat appellant bij de invordering de bescherming geniet, of deze zo nodig kan inroepen, van de regels van de beslagvrije voet als neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat de gezondheidssituatie van appellant is verslechterd dan wel zal verslechteren als gevolg van de terugvordering heeft appellant niet aannemelijk gemaakt.
4.4.
Uit wat 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C. Moustaïne

HD