ECLI:NL:CRVB:2015:3928

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
14/4418 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van beschermingsbewind

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. de Boorder, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag, die was gebaseerd op het feit dat de bewindvoering niet door een professionele organisatie werd uitgevoerd. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank niet had kunnen volstaan met enkel de verwijzing naar de gemeentelijke richtlijn die stelt dat bijzondere bijstand alleen kan worden verleend als de bewindvoerder is aangesloten bij een professionele organisatie. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij kosten had gemaakt die noodzakelijk waren voor de uitvoering van het beschermingsbewind. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de appellant recht had op bijzondere bijstand.

Uitspraak

14/4418 WWB
Datum uitspraak: 10 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
3 juli 2014, 14/1190 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te Rijswijk (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. de Boorder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2015. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Simons.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij beschikking van de rechtbank van 19 juni 2013 is bewind ingesteld over alle goederen, die (zullen) toebehoren aan appellant en is [naam A] benoemd tot bewindvoerder. Op
18 september 2013 is door de bewindvoerder namens appellant bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van beschermingsbewind. Bij besluit van
15 november 2013 heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB op de grond dat de bewindvoering niet plaatsvindt door een professionele organisatie.
1.2.
Bij besluit van 11 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 15 november 2013 ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar de gemeentelijke richtlijn, die inhoudt dat voor deze kosten enkel bijzondere bijstand wordt verleend indien de bewindvoering wordt uitgevoerd door een professionele organisatie. Daarvan is in beginsel sprake als de organisatie is aangesloten bij de Branchevereniging Professionele Bewindvoerders (BPBI).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college niet kon volstaan met de enkele verwijzing naar de door hem gehanteerde richtlijn dat alleen bijzondere bijstand kan worden verstrekt als een bewindvoerder is aangesloten bij een professionele organisatie. Geoordeeld is verder dat de bewindvoerder jegens appellant geen aanspraak had op beloning, zodat geen sprake was van kosten gerelateerd aan het voor appellant ingestelde bewind. Daarom kan niet worden gesproken van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gekeerd tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat voor de verschuldigdheid van de beloning geen gang naar de kantonrechter is vereist, dat het college zelf kan beoordelen of de werkzaamheden op een goede manier (professioneel) zijn uitgevoerd en dat kan worden aangesloten bij de forfaitaire vergoeding die voor werkzaamheden als deze in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Regeling), voorheen de Aanbevelingen inzake de beloning van de bewindvoerder van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele en Kantonsectoren (Aanbevelingen), is vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op de aanvrager berust in beginsel de last aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB is voldaan. Dit betekent onder meer dat de aanvrager aannemelijk moet maken dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt verzocht zich daadwerkelijk voordoen en noodzakelijk zijn. Indien de rechtbank in het kader van een onderbewindstelling voor de beschermingsbewindvoerder tevens een vergoeding heeft vastgesteld, dient de noodzaak van de kosten bij de beoordeling en vaststelling van bijzondere bijstand als uitgangspunt te gelden.
4.2.
Uit de in 3 bedoelde Aanbevelingen en Regeling komt naar voren dat (ook) een niet beroepsmatige bewindvoerder bij de rechtbank om een beloning voor verrichte werkzaamheden dient te verzoeken. De in 1.1 genoemde beschikking vermeldt niet dat door de rechtbank een beloning voor uitoefening van bewindvoerderstaken is toegekend en evenmin dat bij de rechtbank een daartoe strekkend verzoek is ingediend. Dit betekent dat niet zonder meer van de noodzaak van kosten van bewindvoering kan worden uitgegaan.
4.3.
Appellant heeft voorts niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat hij wegens de door de bewindvoerder verrichte werkzaamheden een beloning was verschuldigd - zo zijn bijvoorbeeld kennelijk geen kosten in rekening gebracht bij appellant en/of nota’s in het geding gebracht - en evenmin is gesteld of gebleken dat appellant de kosten van de beloning niet zelf kon dragen. Met de rechtbank moet dan ook worden geoordeeld dat van kosten gerelateerd aan het ingestelde beschermingsbewind voor appellant geen sprake was, en dus evenmin van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. In het voorgaande ligt besloten dat geen grond bestaat voor het oordeel dat aanspraak kan worden gemaakt op bijzondere bijstand ter hoogte van de forfaitaire vergoeding als bedoeld in de Aanbevelingen respectievelijk de Regeling.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) I. Mehagnoul

HD