ECLI:NL:CRVB:2015:3930
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten bewindvoering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 juli 2014 had geoordeeld over de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering. Appellant, die sinds 28 november 2012 een Wajong-uitkering ontvangt, had op 29 maart 2013 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De aanvraag werd afgewezen omdat appellant geen subject van bijstand zou zijn voor de gemeente Den Haag, aangezien hij op 10 juni 2013 naar Rijswijk was verhuisd. Daarnaast stelde het college dat appellant onvoldoende informatie had verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen.
De rechtbank oordeelde dat het college niet had kunnen stellen dat appellant de rekening en verantwoording niet had overgelegd, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. De rechtbank concludeerde dat de kosten van bewindvoering zich in de relevante periode niet hadden voorgedaan, en dat er geen rechtsgrond was voor betaling aan de bewindvoerder, de tante van appellant.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er wel degelijk kosten zijn gemaakt voor de onderbewindstelling, ook al was deze nog niet geformaliseerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat appellant terecht niet in aanmerking was gebracht voor bijzondere bijstand, omdat de kosten van bewindvoering niet waren gemaakt in de relevante periode. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.