Uitspraak
OVERWEGINGEN
4.5. Uit 4.4 vloeit voort dat het college bevoegd was om de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante op 18 september 2012 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft appellante op 27 september 2012 uitgenodigd voor een intakegesprek, waarbij zij verzocht werd om bepaalde documenten te overleggen. Tijdens het gesprek op 9 oktober 2012 heeft appellante echter niet alle gevraagde stukken ingeleverd, wat leidde tot een hersteltermijn tot 29 oktober 2012. Appellante heeft uiteindelijk alleen bankafschriften van haar ING-rekening ingeleverd, maar niet de gevraagde afschriften van haar Rabobankrekening en van de Kredietbank.
Op 31 oktober 2012 heeft het college de aanvraag van appellante buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de gevraagde gegevens niet of niet volledig waren verstrekt. Dit besluit werd later bevestigd in een bestreden besluit op 30 januari 2013. De rechtbank Limburg heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar bewindvoerder tijdig de benodigde stukken had ingeleverd en dat het niet mogelijk was om de afschriften van de Rabobankrekening te overleggen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de gevraagde gegevens tijdig heeft overgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat het college terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet kon worden behandeld, omdat de benodigde gegevens niet binnen de gestelde termijn waren ingeleverd.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 november 2015.