ECLI:NL:CRVB:2015:3949
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ingangsdatum van de Wet Wajong-uitkering en de rechtsgeldigheid van het participatieplan door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg. De appellant, geboren in 1975, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), welke door het Uwv op 16 oktober 2012 was ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 4 februari 2013 recht had op arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning. Echter, het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De appellant stelde dat hij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt was en dat de ingangsdatum van zijn uitkering eerder had moeten zijn, namelijk op 1 januari 2009 of 16 oktober 2012.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beoordeling door het Uwv niet in overeenstemming was met de bepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De Raad stelde vast dat het Uwv de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige situatie van de appellant niet correct had beoordeeld, wat leidde tot een onjuiste wettelijke grondslag voor het bestreden besluit. Daarnaast oordeelde de Raad dat het participatieplan dat door het Uwv was opgesteld, ten onrechte was gemaakt, aangezien hoofdstuk 3 van de Wet Wajong geen grondslag bood voor een dergelijk plan.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraken en de bestreden besluiten van het Uwv, en bepaalde dat het Uwv nieuwe beslissingen op bezwaar moest nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de kosten van de appellant, die in totaal € 5.880,- bedroegen, en diende het Uwv het betaalde griffierecht van € 332,- te vergoeden.