Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 16 juni 2011 ziek meldde met klachten aan zijn rechterhand. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 13 juni 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft zijn bezwaar tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij zij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek als zorgvuldig heeft beoordeeld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig was, omdat de verzekeringsarts zijn rechterhand slechts kort heeft onderzocht en geen onderzoek heeft gedaan naar het krachtverlies in die hand. Hij heeft ook medische informatie van verschillende specialisten ingebracht ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is weergegeven.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en zowel psychisch als lichamelijk onderzoek gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de psychische klachten van appellant en dat de beperkingen die in de FML zijn vastgesteld, adequaat zijn. De Raad heeft de rapporten van de arbeidsdeskundige beoordeeld en bevestigd dat de geschiktheid van de functies in voldoende mate is aangetoond.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 5 oktober 2015.