ECLI:NL:CRVB:2015:4004

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
14/3379 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 16 juni 2011 ziek meldde met klachten aan zijn rechterhand. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 13 juni 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft zijn bezwaar tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij zij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek als zorgvuldig heeft beoordeeld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig was, omdat de verzekeringsarts zijn rechterhand slechts kort heeft onderzocht en geen onderzoek heeft gedaan naar het krachtverlies in die hand. Hij heeft ook medische informatie van verschillende specialisten ingebracht ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is weergegeven.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en zowel psychisch als lichamelijk onderzoek gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de psychische klachten van appellant en dat de beperkingen die in de FML zijn vastgesteld, adequaat zijn. De Raad heeft de rapporten van de arbeidsdeskundige beoordeeld en bevestigd dat de geschiktheid van de functies in voldoende mate is aangetoond.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 5 oktober 2015.

Uitspraak

14/3379 WIA
Datum uitspraak: 5 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 april 2014, 13/6788 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.P. Kuhn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als heftruckchauffeur voor ruim 38 uur per week. Op 16 juni 2011 heeft hij zich ziek gemeld met klachten aan zijn rechterhand.
1.2.
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 13 juni 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Bij besluit van 10 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 juli 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geacht en geen grond gezien voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. De in beroep overgelegde informatie van de huisarts en de handchirurg ondersteunen het bestaan van handklachten, maar niet het standpunt dat appellant meer of ernstiger is beperkt dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2013 is weergegeven. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat met de in de FML neergelegde beperkingen in het persoonlijk- en sociaal functioneren voldoende tegemoet wordt gekomen aan de psychische klachten van appellant. Tot slot heeft de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag heeft gelegd in medisch opzicht voor appellant ongeschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medische onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest. Deze arts heeft onder andere appellants rechterhand slechts zeer kort onderzocht en hij heeft geen onderzoek gedaan naar het krachtverlies in die hand. Als gevolg van de pijn en het krachtverlies in zijn rechterhand, kan hij deze hand in het geheel niet gebruiken. Door zijn psychische klachten zijn er ook beperkingen in het concentratievermogen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van zijn huisarts, plastisch chirurg, anesthesioloog en orthopeed ingebracht. Verder heeft hij gewezen op de in beroep overgelegde stukken van de huisarts, handchirurg en van de psychiater. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat hij als gevolg van zijn psychische en lichamelijke klachten de werkzaamheden verbonden aan de geduide voorbeeldfuncties niet kan vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er geen aanleiding is om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig te achten of de daaruit getrokken conclusies voor onjuist te houden. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts een dossieronderzoek heeft verricht en op het spreekuur een onderzoek heeft verricht naar de psychische gezondheid van appellant en de rechterhand en pols van appellant. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens een dossieronderzoek verricht, de hoorzitting bijgewoond en appellant aansluitend zowel psychisch als lichamelijk onderzocht, waarbij eveneens onderzoek aan de rechterhand en pols heeft plaatsgevonden. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarbij geen onderzoek heeft verricht naar het krachtsverlies in de rechterhand, is niet gebleken. In het rapport van
9 september 2013 heeft deze arts op basis van zijn onderzoeksbevindingen vermeld dat met de rechterhand kracht zetten goed lukt, maar dat wel sprake is van verminderde kracht bij het knijpen met de hele rechterhand. In dit rapport concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorts dat appellant door een trauma pees- en zenuwletsel heeft aan zijn rechterhand en pols. Als gevolg hiervan heeft hij persisterende functiestoornissen in de ringvinger en pink en ook zijn er pijnklachten van de hand en pols. Op basis van zijn onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien appellant ook beperkt te achten voor repetitieve hand- en vingerbewegingen, waarbij de beperking alleen het gebruik van de ringvinger en pink betreft. Appellant wordt voorts nader beperkt geacht voor zwaar duwen en trekken, tillen, frequent lichte voorwerpen hanteren, schrijven, klimmen en voor kou. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een milde psychische problematiek vastgesteld die gepaard gaat met een beperkte stresstolerantie en enige prikkelbaarheid. Met de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren is aan deze klachten voldoende tegemoet gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellant neergelegd in de FML van 9 september 2013.
4.2.
De in hoger beroep herhaalde stelling dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische klachten van appellant en de klachten aan zijn rechterhand en pols faalt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 1 april 2014 inzichtelijk gemotiveerd dat de in beroep overgelegde informatie van de huisarts, handchirurg en psychiater geen aanleiding geeft om de voor appellant vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Uit de informatie van de huisarts en de handchirurg blijkt niet dat er meer of ernstigere beperkingen aan de rechterhand zijn dan in de FML is aangenomen, noch dat appellant zijn rechterhand in het geheel niet kan gebruiken. De psychiater maakt geen melding van een depressieve stoornis, maar stelt dat appellant depressieve klachten heeft. Gelet op de eigen onderzoeksbevindingen en die van de primaire verzekeringsarts, concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de depressieve klachten op de datum in geding vrij mild zijn geweest. Met de gestelde beperkingen voor deadlines, productiepieken en conflicthantering is voldoende rekening gehouden met de psychische belastbaarheid van appellant. In hoger beroep heeft appellant opnieuw medische informatie ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 augustus 2015 inzichtelijk toegelicht dat voor zover deze informatie betrekking heeft op de datum in geding er niet uit blijkt dat de onderzoeksbevindingen van de behandelend sector essentieel afwijken van de eigen bevindingen bij anamnese en lichamelijk onderzoek in augustus 2013. Er zijn geen aanknopingspunten dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat, uitgaande van de op 9 september 2013 vastgestelde FML, de geschiktheid van de functies in voldoende mate is aangetoond, wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 september 2013 en van 27 juli 2015, waarin de mogelijke overschrijdingen van appellants belastbaarheid in de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) P. Uijtdewillegen

AP