Uitspraak
20 februari 2014, 11/755 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 februari 2014, waarin de terugvordering van een WAZ-uitkering door het Uwv aan de appellant aan de orde is. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 november 2015 uitspraak gedaan. De appellant had in totaal € 51.512,88 aan onverschuldigde betalingen ontvangen, waarvoor het Uwv terugvorderingen had ingesteld. De appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen de terugvorderingsbesluiten, maar heeft wel bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn aflossingscapaciteit door het Uwv. Het Uwv had vastgesteld dat de aflossingscapaciteit van de appellant € 463,29 per maand bedraagt, wat door de rechtbank is bevestigd. De appellant was van mening dat deze vaststelling onjuist was en dat hij meer onkosten had dan vergoed door zijn werkgever. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de aflossingscapaciteit correct had berekend en dat de appellant zich tot zijn werkgever moest wenden voor een hogere onkostenvergoeding. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de aflossingscapaciteit in overeenstemming was met de relevante wet- en regelgeving.