ECLI:NL:CRVB:2015:4009
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% had. De rechtbank Limburg had eerder geoordeeld dat het Uwv bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van appellant per 22 oktober 2012 voldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op zorgvuldige wijze de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld, waarin rekening is gehouden met de slaapstoornis van appellant en de medicatie die hij gebruikte. De verzekeringsarts had in overleg met appellant een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week aangenomen. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen niet juist waren verwoord in de FML en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar zijn geschiktheid voor zijn eigen werk.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de FML voldoende inzichtelijk was en dat de door appellant aangevoerde argumenten niet voldoende onderbouwd waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend waren. De beslissing van de rechtbank om het bestreden besluit van het Uwv te vernietigen voor wat betreft het dagloon, werd bevestigd, maar het hoger beroep van appellant werd afgewezen.
De uitspraak werd gedaan door P.H. Banda, met K. de Jong als griffier, en vond plaats op 6 november 2015.