ECLI:NL:CRVB:2015:4009

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
14/2145 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% had. De rechtbank Limburg had eerder geoordeeld dat het Uwv bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van appellant per 22 oktober 2012 voldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op zorgvuldige wijze de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld, waarin rekening is gehouden met de slaapstoornis van appellant en de medicatie die hij gebruikte. De verzekeringsarts had in overleg met appellant een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week aangenomen. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen niet juist waren verwoord in de FML en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar zijn geschiktheid voor zijn eigen werk.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de FML voldoende inzichtelijk was en dat de door appellant aangevoerde argumenten niet voldoende onderbouwd waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend waren. De beslissing van de rechtbank om het bestreden besluit van het Uwv te vernietigen voor wat betreft het dagloon, werd bevestigd, maar het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door P.H. Banda, met K. de Jong als griffier, en vond plaats op 6 november 2015.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
12 maart 2014, 13/1553 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. A.J.T.J. Meuwissen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 27 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 22 oktober 2012 recht op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan. Daarbij is de mate van zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 80%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 22 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover bij dat besluit het onderdeel van het primaire besluit dat ziet op het dagloon is gehandhaafd, het primaire besluit van 27 september 2012 herroepen en bepaald dat het dagloon wordt gesteld op
€ 156,53. Het bezwaar is voor het overige ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Daarbij is het Uwv opgedragen het betaalde griffierecht van € 44,- aan appellant te vergoeden en is het Uwv veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen, in aanmerking genomen zijn slaapproblemen en de daarmee samenhangende klachten als depressie en agressiviteit, niet juist zijn verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bedrijfsarts die appellant ruim twee jaren heeft begeleid heeft veel meer beperkingen aangenomen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De bijwerkingen van de door hem gebruikte medicijnen zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onderkend en de FML bevat een verborgen beperking op onder 1.9, specifieke voorwaarden voor het functioneren in arbeid. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst appellant naar de brieven van psycholoog dr. R.H. van Hooren van 10 april 2014 en 11 juni 2015 en de brief van huisarts A.J.M. Alberts van 31 december 2014. Verder voert appellant aan dat er geen onderzoek is gedaan naar de geschiktheid van appellant voor zijn eigen werk en dat het in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is om in de bezwaarprocedure nieuwe functies te duiden terwijl er nog voldoende primair geselecteerde functies resteren om aan het wettelijk criterium te voldoen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het bestreden besluit in stand is gelaten.
4.2.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een reguliere medicus noodzakelijk (uitspraak van 10 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1327).
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschikt van appellant per 22 oktober 2012 in voldoende mate met zijn beperkingen rekening is gehouden. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 11 september 2012 blijkt dat, uitgaande van een slaapstoornis zonder aanwijsbare oorzaak - in overleg met appellant - een urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week is aangenomen. Tevens wordt melding gemaakt van de door appellant op dat moment gebruikte medicatie modiodal, waarvoor op onderdeel 1.9 van de FML, specifieke voorwaarden voor persoonlijk functioneren, een beperking voor werk op hoogten en chauffeursfuncties is opgenomen. Uit het rapport van
9 april 2013 blijkt dat ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellant gebruikte medicatie - op dat moment sifrol - in zijn beoordeling heeft betrokken. Appellant heeft niet onderbouwd dat met de nu in de FML opgenomen beperking voor werk op hoogten en chauffeursfuncties onvoldoende met de door hem op 22 oktober 2012 gebruikte medicatie rekening is gehouden. De door appellant ter zitting ingenomen stelling dat tevens aanleiding bestaat om, gelet op de bijwerkingen van modiodal, een beperking in verband met het werken met machines aan te nemen wordt niet gevolgd. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat uit de bijsluiter van dit medicijn niet blijkt dat in zijn algemeenheid gebruik van dit medicijn van invloed is op het werken met machines. Bovendien is niet gebleken dat in de voor appellant geselecteerde functies gewerkt wordt met machines waarvan de bediening een zodanig risico met zich meebrengt dat een beperking voor het werken met (gevaarlijke) machines aangewezen is. De beroepsgrond die betrekking heeft op onderdeel 1.9 van de FML, waarbij een normaalwaarde is gescoord met in de toelichting "geen werk op hoogten, geen chauffeursfuncties" slaagt evenmin. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak onder 12 tot en met 14 terecht overwogen dat, ook al is sprake van een "verborgen beperking" aan de eisen van inzichtelijkheid en toetsbaarheid is voldaan. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 april 2013 gegeven toelichting dat in de voor appellant geselecteerde functies niet wordt gewerkt op hoogten en de functies geen chauffeursfuncties betreffen.
4.4.
Appellant heeft, ook in hoger beroep, niet aannemelijk gemaakt dat de medische beoordeling onjuist is. Dat de bedrijfsarts meer beperkingen heeft aangenomen in een door hem opgestelde FML betekent niet dat de door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) opgestelde FML van 11 september 2012 te weinig beperkingen bevat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 9 mei 2014 en 21 september 2015 overtuigend gemotiveerd dat met de door appellant in hoger beroep overgelegde brieven van de huisarts en de psycholoog onvoldoende is onderbouwd dat aanleiding bestaat om ten aanzien van de in deze zaak in geding zijnde datum, 22 oktober 2012, meer beperkingen dan de in de FML van 11 september 2012 opgenomen beperkingen aan te nemen. Daarbij is van belang dat de door de huisarts en psycholoog vastgestelde depressiviteit geen betrekking heeft op de in geding zijnde datum.
4.5.
Voor het inschakelen van een deskundige bestaat, gelet op het voorgaande, geen aanleiding.
4.6.
Terecht heeft de rechtbank verworpen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zouden zijn. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 april 2013. In dit rapport is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden met de functies van inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190), kassamedewerker, caissière (Sbc-code 317030) en assistent consultatiebureau (Sbc-code 372091). Anders dan appellant heeft gesteld is het niet in strijd met het vertrouwensbeginsel om in bezwaar nieuwe functies te duiden terwijl er nog voldoende primair geselecteerde functies resteren om aan het wettelijk criterium te voldoen. Op grond van artikel 9, aanhef, onder a, eerste zinsnede van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt bij de bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen die algemeen geaccepteerde arbeid in aanmerking genomen waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen. Nu het in deze zaak niet gaat om een lopende arbeidsongeschiktheidsuitkering maar om een beoordeling of er na afloop van de wachttijd een uitkering kan worden toegekend, heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep op goede gronden per 22 oktober 2012 nieuwe functies aan de schatting ten grondslag kunnen leggen.
4.7.
Appellant heeft aangevoerd dat geen onderzoek is gedaan naar zijn geschiktheid voor het eigen werk. Ter zitting is verduidelijkt dat hij hiermee heeft bedoeld te onderbouwen dat de gehanteerde FML niet juist kán zijn. Echter, uit het rapport van de arbeidskundige van
25 september 2012 blijkt dat appellant niet geschikt is geacht voor de maatgevende arbeid op grond van het aantal arbeidsuren; daardoor wordt in het eigen werk, gelet op de voor appellant geldende urenbeperking, de belastbaarheid overschreden. Uit de ongeschiktheid voor het eigen werk kan dus niet worden afgeleid dat andere beperkingen in de FML zijn onderschat.
4.8.
Ter zitting is gebleken dat de in bezwaar gemaakte kosten overeenkomstig de toepasselijke regelgeving zijn vergoed. Voor een ruimere vergoeding bestaat geen grond.
4.9.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Bij deze uitspraak bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) K. de Jong

NK