ECLI:NL:CRVB:2015:4012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
14/3697 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en geschiktheid functies na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die zich op 4 mei 2011 ziek meldde wegens lichamelijke en psychische klachten gerelateerd aan prostaatkanker, had een WGA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant recht had op deze uitkering, maar zijn bezwaar tegen het besluit werd ongegrond verklaard na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.

De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende beperkingen hadden opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om een onafhankelijke deskundige had afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, en dat er geen noodzaak was voor een urenbeperking. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/3697 WIA
Datum uitspraak: 6 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
20 mei 2014, 13/1592 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2015. Namens appellant is verschenen mr. R. Kaya, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker voor 32 uur per week. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft appellant zich op 4 mei 2011 ziek gemeld wegens diverse lichamelijke en psychische klachten verband houdend met prostaatkanker. Bij besluit van 20 maart 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 1 mei 2013 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een WGA-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 15 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet onzorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv. De door appellant in beroep overgelegde stukken, waaronder het huisartsenjournaal van 5 juni 2013, bevatten geen wezenlijk nieuwe informatie. Wat appellant in eerste aanleg nog naar voren heeft gebracht, biedt onvoldoende grond voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Voorts heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsartsen weliswaar de klachten van appellant hebben onderkend, maar hiervoor onvoldoende beperkingen voor het verrichten van arbeid hebben opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Voorts heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om het benoemen van een onafhankelijke deskundige heeft afgewezen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat de conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat appellant chronische pijnklachten heeft en dat hij duidelijk pijn- en vermijdingsgedrag vertoont. De verzekeringsarts heeft bij lichamelijk onderzoek geen objectiveerbare ernstige afwijkingen kunnen vaststellen. Bij psychisch onderzoek heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellant niet lijdt aan een ernstige psychopathologie in de vorm van een depressie. Appellant heeft wel duidelijke spanningsklachten, zijn psychische draagkracht is afgenomen door een beperkte stressbestendigheid. Hiervoor heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen in de FML. Voorts heeft de verzekeringsarts appellant beperkt geacht voor het werken in nachtdiensten wegens het belang van ritme en regelmaat. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft vastgesteld dat appellant pijnklachten in de nek heeft, maar dat bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen worden gevonden. Er zijn geen aanwijzingen voor een cervicale hernia. De knijpkracht van appellant is symmetrisch normaal. De wervelkolom staat in het lood en de mobiliteit is in alle richtingen normaal. Aan het hart, de longen en abdomen zijn geen bijzonderheden aangetroffen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant meer beperkt geacht in de rubriek persoonlijk functioneren van de FML, omdat appellant behoefte heeft aan structuur. Voor een urenbeperking bestaat geen noodzaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts in reactie op het huisartsenjournaal van 5 juni 2013 vastgesteld dat sinusitis de hoofdpijn van appellant kan verklaren, maar dat dit onwaarschijnlijk is, omdat de hoofdpijn van appellant hardnekkig is. De cervicobrachialgie links is eerder uit psychische dan uit fysieke factoren te verklaren. Ook de vermoeidheidsklachten van appellant kennen psychische klachten als oorzaak. De schommelingen in de bloedsuiker zijn daar goed uit te verklaren. Geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. In hoger beroep heeft appellant geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van deze conclusies. Nu er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit, heeft de rechtbank met juistheid geen noodzaak gezien een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige van het Uwv van 18 maart 2013 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv van
24 juli 2013 en 3 augustus 2015 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) M. Crum

UM