ECLI:NL:CRVB:2015:4013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
14/1986 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WGA-vervolguitkering en geschiktheid van functies voor appellant met hartklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die als productieleider/planner werkzaam was, was op 25 maart 2009 uitgevallen wegens hartklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar heeft later besloten dat deze uitkering zou stoppen en dat appellant in aanmerking zou komen voor een WGA-vervolguitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag niet onzorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv niet onjuist waren. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties voor hem niet beschikbaar zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv voldoende inzichtelijk hebben gemotiveerd dat de in de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties voorkomende werkzaamheden zijn belastbaarheid niet overschrijden. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden en heeft het hoger beroep van appellant afgewezen.

Uitspraak

14/1986 WIA
Datum uitspraak: 6 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
26 februari 2014, 13/930 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.W. Kok, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als productieleider/planner. Voor dit werk is hij op
25 maart 2009 uitgevallen wegens hartklachten. Bij besluit van 4 maart 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 23 maart 2011 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een loongerelateerde
WGA-uitkering, omdat appellant met ingang van die datum voor 35 tot 80% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 maart 2011 is door het Uwv bij besluit van 10 augustus 2011 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Bij besluit van 20 september 2012 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering op 23 december 2012 stopt en dat hij met ingang van die datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, door het Uwv bij besluit van 5 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en het Uwv opgedragen het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet onzorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen hebben de informatie van de behandelend artsen van appellant, waaronder het eindrapport van Ciro van 21 december 2012, meegewogen in hun beoordelingen. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft in zijn rapporten van 1 oktober 2013 en 15 november 2013 deugdelijk gereageerd op de brieven van anesthesiologen-pijnspecialisten P.C. de Jong van 24 juni 2013 en M. Sommer van
14 augustus 2013 en 28 oktober 2013. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv voldoende inzichtelijk hebben gemotiveerd dat de in de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties voorkomende werkzaamheden zijn belastbaarheid niet overschrijden. Omdat de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde voorbeeldfuncties pas in beroep voldoende gemotiveerd was, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende beperkingen in de FML heeft opgenomen voor zijn hartklachten, dystrofie aan zijn linkerhand, zijn medicatiegebruik en zijn psychische klachten. Voorts hebben de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende rekening gehouden met het rapport van Ciro van 21 december 2012 en de brieven van de anesthesiologen, waaruit blijkt dat appellant lijdt aan postchirurgische neuropathie. Verder zijn de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties zeer beperkt voor hem beschikbaar.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
Appellant komt uitsluitend in hoger beroep van de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat de conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat onveranderd sprake is van verminderde cardiopulmonale reserves en van een energiebindend chronisch pijnsyndroom. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft kennis genomen van het rapport van Ciro van 21 december 2012 en heeft deze informatie meegewogen in zijn beoordeling. Niet is gebleken dat met deze informatie onvoldoende rekening is gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat in vergelijking met eerdere beoordelingen in diagnostische zin geen relevante nieuwe gegevens aan het licht zijn gekomen. Appellant zal in de toekomst weliswaar psychologische begeleiding krijgen om mentaal te leren omgaan met zijn beperkingen en om de afbouw van de morfine te begeleiden, maar dat maakt zijn reeds beperkte mentale belastbaarheid niet anders dan voorheen. Ook blijkt niet dat de klinische situatie of het inspanningsvermogen van appellant aanmerkelijk verslechterd of verbeterd is. De beperkingen voor het verrichten van arbeid die bij de toekenning van de loongerelateerde WGA-uitkering in een FML zijn opgenomen, kunnen daarom gehandhaafd blijven. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat lichamelijk onderzoek geen duidelijke symptomen van dystrofie laat zien. Desondanks heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit preventieve overwegingen in de FML aanvullende beperkingen opgenomen voor knijpkracht, krachtige linker polsbewegingen en blootstelling aan koude en grofslagige trillingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met het medicijngebruik van appellant ten tijde van de datum in geding. Een beperking voor het medicijngebruik was al opgenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts vastgesteld dat de conclusies van de anesthesiologen P.C. de Jong en M. Sommer reeds bekend waren en zijn meegewogen in zijn beoordeling. Geen aanleiding bestaat de conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Het door appellant in hoger beroep ingediende rapport van Adelante van
2 september 2014 heeft geen betrekking op de medische situatie van appellant ten tijde van de datum in geding. Het Uwv heeft in de brief van 30 juli 2015 terecht vermeld dat deze informatie daarom niet leidt tot het oordeel dat de beperkingen van appellant onjuist zijn vastgesteld.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige van het Uwv van 18 december 2012 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv van 30 januari 2013 en 16 september 2013 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht. Hoewel het bij de in het CBBS opgenomen functies gaat om reële, op de arbeidsmarkt voorkomende functies, die voor appellant met het oog op zijn krachten en bekwaamheden geschikt zijn geacht, is sprake van een theoretische schatting. Dat de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties voor hem zeer beperkt beschikbaar zijn, kan daarom niet leiden tot het oordeel dat de functies voor hem niet geschikt zijn. Geen aanleiding bestaat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) M. Crum

AP