ECLI:NL:CRVB:2015:4013
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WGA-vervolguitkering en geschiktheid van functies voor appellant met hartklachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die als productieleider/planner werkzaam was, was op 25 maart 2009 uitgevallen wegens hartklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar heeft later besloten dat deze uitkering zou stoppen en dat appellant in aanmerking zou komen voor een WGA-vervolguitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag niet onzorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv niet onjuist waren. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties voor hem niet beschikbaar zijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv voldoende inzichtelijk hebben gemotiveerd dat de in de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties voorkomende werkzaamheden zijn belastbaarheid niet overschrijden. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden en heeft het hoger beroep van appellant afgewezen.