ECLI:NL:CRVB:2015:4019
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 2001 een uitkering ontvangt wegens arbeidsongeschiktheid door psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv, dat zijn uitkering per 12 februari 2013 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellant betwist deze herziening en stelt dat zijn beperkingen niet correct zijn ingeschat. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en appellant meerdere keren onderzocht. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hebben betrokken in hun beoordeling en dat er geen aanwijzingen zijn dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad wijst erop dat de enkele omstandigheid dat er in de bezwaarfase geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, niet automatisch leidt tot onzorgvuldigheid in de besluitvorming. De Raad komt tot de conclusie dat appellant, uitgaande van de FML van 8 augustus 2013, in staat is de geduide functies te vervullen. De uitspraak wordt gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier M. Crum, en wordt openbaar uitgesproken op 6 november 2015.