ECLI:NL:CRVB:2015:402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
16 februari 2015
Zaaknummer
12-5514 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar recht op een WIA-uitkering. Appellante was van mening dat zij recht had op een uitkering, omdat zij meer dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellante met ingang van 8 september 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had haar aanvraag om een WIA-uitkering afgewezen.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten. Ze voerde aan dat de functies die haar waren toegewezen, niet passend waren vanwege de medicijnen die zij gebruikte, die haar rijvaardigheid beïnvloedden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende volledig en zorgvuldig was. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts de relevante informatie had verzameld en dat de door appellante ingediende aanvullende stukken geen aanleiding gaven om het eerdere oordeel van de rechtbank te herzien. De Raad bevestigde dat de functies die aan appellante waren toegewezen, medisch passend waren, omdat het beroepsmatig besturen van voertuigen in deze functies niet aan de orde was.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5514 WIA
Datum uitspraak: 16 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 augustus 2012, 12/476 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A. Pors, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Op 9 november 2012 heeft appellante de gronden van het hoger beroep aangevuld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van 22 november 2012 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Appellante heeft op 20 juni 2013 de gronden van het hoger beroep nader aangevuld en medische stukken ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd en een rapport van 26 juni 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 6 september 2011 heeft het Uwv na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 8 september 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van
22 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 september 2011, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante bestrijdt in hoger beroep met name de medische grondslag van het bestreden besluit. Zij is van mening dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig is. Appellante stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante medische informatie ingezonden. Voorts stelt appellante dat de voor haar geschikt geachte functies textielproduktenmaker, machinebediende inpak en/of wikkelaar en samensteller elektronische apparatuur niet passend zijn, omdat zij medicijnen slikt die de rijvaardigheid beïnvloeden.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende volledig en zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en appellante gezien op het spreekuur waar hij haar lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. Naar aanleiding van zijn bevindingen heeft hij beperkingen aangenomen ten aanzien van fysieke en mentale belasting, de fysieke werkomgeving en het arbeidspatroon. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en appellante onderzocht. Bij zijn beoordeling heeft deze arts tevens de door hem verkregen informatie van de huisarts betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na heroverweging geconcludeerd dat verdergaande beperkingen ten aanzien van de lichamelijke en psychische belastbaarheid niet aan de orde zijn en dat er volgens de Standaard verminderde arbeidsduur geen indicatie is voor een urenbeperking.
4.2.
De door appellante in hoger beroep toegezonden aanvullende stukken geven geen aanleiding het oordeel van de rechtbank onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op deze stukken opgemerkt de medicijnen die appellante gebruikt slechts een tijdelijk effect geven op de rijvaardigheid, zodat een beperking op het besturen van voertuigen niet aan de orde is. Verder heeft deze arts terecht te kennen gegeven dat de ingediende stukken geen aanleiding geven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen, omdat de stukken deels reeds bij de beoordeling zijn betrokken en deels niet zien op de gezondheidstoestand van appellante ten tijde hier in geding.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals neergelegd in de FML, zijn de door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend. Van belang is, gelet op appellantes stelling dat de functies niet passend zijn omdat zij medicijnen slikt die de rijvaardigheid beïnvloeden, dat in deze functies blijkens de functiebeschrijvingen het beroepsmatig besturen van voertuigen niet voor komt.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) S. Aaliouli

NW