ECLI:NL:CRVB:2015:404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
16 februari 2015
Zaaknummer
13-1594 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.A. Severijn, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen recht op een WIA-uitkering toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling tot de conclusie is gekomen dat appellant met ingang van 18 oktober 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn fysieke beperkingen, veroorzaakt door polyartrose en fibromyalgie. Hij heeft medische informatie van zijn huisarts ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende volledig en zorgvuldig is geweest. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant adequaat hebben meegenomen in hun beoordeling en dat er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

13/1594 WIA
Datum uitspraak: 16 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 februari 2013, 12/1860 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. Severijn, advocaat, hoger beroep ingesteld en een medische verklaring in het geding gebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 2 december 2011 heeft het Uwv na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 18 oktober 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van
13 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 december 2011, onder verwijzing naar een rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant bestrijdt in hoger beroep met name de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. Hij is van mening dat hij op medische gronden niet in staat is om de voor de arbeidsongeschiktheidsschatting geselecteerde functies te vervullen. De verzekeringsartsen hebben te weinig rekening gehouden met zijn fysieke beperkingen ten gevolge van polyartrose en fibromyalgie. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant informatie van de huisarts ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende volledig en zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundige stukken beoordeeld. Zij is tot de juiste conclusie gekomen dat de verzekeringsartsen de klachten die appellant heeft ten gevolge van polyartrose en fibromyalgie voldoende in het onderzoek hebben betrokken en dat er geen reden is voor het oordeel dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) te geringe beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn opgenomen. Op grond van de in hoger beroep overgelegde verklaring van de huisarts kan niet worden geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellant heeft overschat nu deze informatie geen medische feiten over appellants gezondheidstoestand bevat met betrekking tot de datum in geding.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de FML, zijn de door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend.
4.3.
Gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) S. Aaliouli

NW