ECLI:NL:CRVB:2015:4055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
14/4827 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WGA-vervolguitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, die zich op 16 juni 2009 ziek meldde vanwege psychische klachten, rugklachten en darmklachten, had eerder recht gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 14 augustus 2013 recht had op een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat.

Tijdens de zitting op 28 september 2015 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, mr. E. Kafa. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellante en dat er geen reden was om aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen te twijfelen. De verzekeringsartsen hadden in hun rapporten overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervond en waarom er geen aanleiding was om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was om de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de voorbeeldfuncties die aan de schatting ten grondslag lagen. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante in hoger beroep niet voldoende onderbouwd waren met objectieve medische informatie en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante juist was. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier D. van Wijk, en werd openbaar uitgesproken op 6 november 2015.

Uitspraak

14/4827 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juli 2014, 14/448 (aangevallen uitspraak)
Datum uitspraak: 6 november 2015
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2015. Namens appellante is mr. E. Kafa, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als bedrijfsleidster, heeft zich op 16 juni 2009 ziek gemeld in verband met psychische klachten. Daarnaast heeft zij last van rugklachten en darmklachten. Bij besluit van 16 mei 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 14 juni 2011 tot 14 augustus 2013 recht heeft op een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 58,28%.
1.2.
Bij besluit van 12 juni 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van
14 augustus 2013 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 10 december 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de gronden van bezwaar en beroep herhaald. Appellante stelt dat haar beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. De verzekeringsartsen hebben onvoldoende rekening gehouden met haar darm-, rug- en psychische klachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de beperkingen die de verzekeringsartsen bij appellante hebben vastgesteld. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Volgens de verzekeringsartsen is appellante in verband met haar psychische klachten aangewezen op werk met een weinig stresserend karakter. In verband met haar rugklachten dient het werk fysiek licht en enigszins rugsparend te zijn. Daarnaast moet appellante vanwege haar darmklachten werken in de nabijheid van een toilet. Voorts geldt voor appellante een urenbeperking van ongeveer 30 uur per week en 6 uur per dag vanwege haar slaapproblemen en vermoeidheidsklachten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft het in beroep overgelegde rapport afkomstig van PsyQ van 14 maart 2014 geen aanleiding om appellante meer of verdergaand beperkt te achten. Aan dit rapport kan worden ontleend dat appellante lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis NAO met cluster B-trekken (narcisme) en een herhaalde depressieve stoornis, matig van ernst. Deze diagnose leidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot de conclusie dat voor appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op psychisch gebied onvoldoende dan wel te geringe beperkingen zijn aangenomen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank over de bij appellante vastgestelde belastbaarheid voor onjuist te houden. De stelling van appellante dat de verzekeringsartsen ten onrechte ervan uitgaan dat de darmklachten gekenmerkt worden door obstipatie, slaagt niet. Blijkens het verslag van de hoorzitting heeft appellante zelf verklaard dat deze klachten vooral bestaan uit obstipatie. Voorts heeft appellante in hoger beroep haar standpunt dat haar darm-, rug- en psychische klachten door de verzekeringsartsen zijn onderschat, niet onderbouwd met objectieve medische informatie.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties. In de rapporten van de arbeidsdeskundigen is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze voorbeeldfuncties kan vervullen. De gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zijn naar behoren gemotiveerd.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) D. van Wijk

AP