ECLI:NL:CRVB:2015:4108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die als schoonmaakster werkte en zich ziek meldde vanwege psychische klachten, had geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv had dit vastgesteld na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Appellante voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gekwalificeerd was om haar psychische beperkingen vast te stellen. Ze overhandigde een rapport van GGZ ter ondersteuning van haar standpunt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervond en waarom er geen aanleiding was om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. De Raad concludeerde dat appellante in medisch opzicht in staat was de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.
De uitspraak werd gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van J. van Ravenstein als griffier, en vond plaats op 16 november 2015.