ECLI:NL:CRVB:2015:4111

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
20 november 2015
Zaaknummer
14/4408 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WGA-vervolguitkering en verzekeringsgeneeskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had eerder recht op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar verzocht om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, omdat hij meende dat zijn situatie was verslechterd. Het Uwv concludeerde echter dat appellant onveranderd recht had op een WGA-vervolguitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van hun beoordeling te twijfelen.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat hij in een ongunstige procespositie was gemanoeuvreerd. Hij verzocht om een onafhankelijke medische deskundige, maar het Uwv verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de beoordeling konden veranderen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om wettelijke rente af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 november 2015.

Uitspraak

14/4408 WIA
Datum uitspraak: 16 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juli 2014, 14/877 en 14/879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L.C.A.M. Bouts, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Ten aanzien van appellant is na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek door het Uwv bij besluit van 15 december 2011 vastgesteld dat hij met ingang van
16 december 2011 tot 16 juli 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 42%. Aansluitend is appellant in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Bij brief van 6 februari 2013 heeft appellant het Uwv verzocht om de mate van zijn arbeidsongeschiktheid te herbeoordelen. Appellant stelt dat zijn arbeidsongeschiktheid is toegenomen sinds de beoordeling in 2011. Appellant stelt volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn.
1.3.
Naar aanleiding van deze melding heeft het Uwv bij besluit van 21 augustus 2013, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts van het Uwv en een arbeidsdeskundige van het Uwv, vastgesteld dat appellant onveranderd recht heeft op een
WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De arbeidsbeperkingen van appellant zijn niet toegenomen sinds de beoordeling in 2011. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 40,52%.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 augustus 2013 is bij besluit van
27 januari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak onder meer het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Voorts stelt appellant dat zijn psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Ter onderbouwing heeft appellant medische informatie overgelegd afkomstig van zijn huisarts G. Attalla, van psychiater M. Kucukaycan en psycholoog
D. Bozkurt en van zijn thans behandelende psycholoog T. Duman-Bilir. Daarnaast heeft appellant evenals in beroep aangevoerd dat zijn voormalige behandelende psycholoog
I. Akkaya telefonisch aan hem te kennen heeft gegeven dat hij psychisch veel ernstiger beperkt is dan vastgesteld door de verzekeringsartsen. De psycholoog wil deze verklaring, om onbekende redenen, echter niet op schrift stellen. Hierdoor is appellant in een zeer ongunstige procespositie gemanoeuvreerd. Het recht van appellant op een eerlijk proces kan zo niet langer worden gewaarborgd, zodat sprake is van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts stelt appellant dat hij niet in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. Ten slotte heeft appellant verzocht om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellant psychisch en lichamelijk onderzocht op het spreekuur en heeft dossierstudie verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien op de hoorzitting en heeft eveneens het dossier bestudeerd. Daarnaast hebben beide artsen een ruime hoeveelheid medische informatie afkomstig uit de behandelende sector betrokken bij hun beoordeling, waaronder meerdere rapporten afkomstig van psycholoog Akkaya.
4.3.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen grond is voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de beperkingen van appellant zijn toegenomen sinds de beoordeling in 2011.
4.3.1.
Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijken uit het lichamelijk en psychisch onderzoek van de verzekeringsarts, noch uit de informatie afkomstig uit de behandelende sector aanknopingspunten voor de opvatting dat appellant meer of verdergaand beperkt is dan in 2011. Appellants buikpijnklachten, aanpassingsstoornis, depressieve klachten en angstklachten geven geen aanleiding om extra of zwaardere beperkingen vast te stellen dan zijn neergelegd in de in 2011 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant heeft veel moeite met het accepteren en het verwerken van zijn medische toestand en financiële perspectief. Echter niet de subjectieve klachtenbeleving van appellant is doorslaggevend bij de vaststelling van zijn belastbaarheid, maar de beperkingen die op grond van medisch objectiveerbare afwijkingen aannemelijk zijn. Het lijkt het beste dat appellant gestimuleerd wordt om bij hem passende activiteiten te verrichten, zodat de focus van zijn denken verlegd kan worden. Er is geen aanleiding voor twijfel aan deze inzichtelijke en overtuigende conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank over de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Aan de in hoger beroep overgelegde medische stukken kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet worden ontleend dat de beperkingen van appellant zijn toegenomen sinds 2011. De inhoud van deze stukken werpt geen nieuw licht op de medische situatie van appellant ten tijde in geding. Er is geen aanleiding voor twijfel aan deze conclusie. De grond van appellant dat psycholoog Akkaya te kennen heeft gegeven dat appellant psychisch veel ernstiger beperkt is dan vastgesteld door de verzekeringsartsen, treft geen doel. Ook in hoger beroep heeft appellant geen objectief medische gegevens overgelegd waaruit dit blijkt. De omstandigheid dat psycholoog Akkaya volgens appellant geen nadere gegevens kan of wil verstrekken en appellant om die reden in een ongunstige procespositie meent te zijn geraakt, betekent niet dat appellants recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden. De rechtbank heeft in dit verband terecht gewezen op de uitspraak van de Raad van 13 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2128).
4.5.
Nu er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen, bestaat er geen aanleiding om een onafhankelijke medisch deskundige in te schakelen.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant deze functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen. De signaleringen zijn naar behoren gemotiveerd.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Het verzoek om wettelijke rente moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP