ECLI:NL:CRVB:2015:4111
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WGA-vervolguitkering en verzekeringsgeneeskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had eerder recht op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar verzocht om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, omdat hij meende dat zijn situatie was verslechterd. Het Uwv concludeerde echter dat appellant onveranderd recht had op een WGA-vervolguitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van hun beoordeling te twijfelen.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat hij in een ongunstige procespositie was gemanoeuvreerd. Hij verzocht om een onafhankelijke medische deskundige, maar het Uwv verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de beoordeling konden veranderen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om wettelijke rente af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 november 2015.