ECLI:NL:CRVB:2015:4112
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op IVA-uitkering en medische eindsituatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant recht heeft op een IVA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank Oost-Brabant had eerder geoordeeld dat appellant geen recht had op een IVA-uitkering, omdat uit de onderzoeken van zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep bleek dat er nog geen medische eindsituatie was vastgesteld. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk recht had op een IVA-uitkering en dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige had ingeschakeld om zijn situatie te beoordelen.
De Raad heeft het procesverloop in de zaak uiteengezet, waarbij appellant zich had gewend tot het Uwv met de stelling dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellant weliswaar volledig arbeidsongeschikt was, maar niet duurzaam, en had daarom zijn WGA-uitkering niet gewijzigd. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv deugdelijk had gemotiveerd waarom appellant niet voldeed aan de vereisten voor een IVA-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen medische eindsituatie was en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te raadplegen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarmee het besluit van het Uwv om geen IVA-uitkering toe te kennen aan appellant in stand bleef.