Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling, geen recht had op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd en dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing van de rechtbank terughoudend getoetst en geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de rechtbank in redelijkheid hadden kunnen dwingen om een deskundige te benoemen. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 augustus 2012 juist is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch passend zijn. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.