ECLI:NL:CRVB:2015:4152
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing langdurigheidstoeslag op basis van inkomen en referteperiode
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante, die sinds 12 april 2013 bijstand ontvangt, had op 1 maart 2013 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag. Het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante in de afgelopen drie jaar niet aaneengesloten een laag inkomen had gehad. Dit besluit werd later bevestigd in een tweede aanvraag die appellante indiende op 14 augustus 2013.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de afwijzing van de aanvragen ongegrond verklaard. Appellante was van mening dat de verordening die de referteperiode voor de langdurigheidstoeslag regelt, in strijd is met de WWB. De rechtbank heeft deze stelling verworpen en verwezen naar een eerdere uitspraak van de Raad waarin hetzelfde vraagstuk aan de orde was. De gemeenten hebben een grote vrijheid in het bepalen van de voorwaarden voor het toekennen van een langdurigheidstoeslag, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de afwijzing van de aanvragen te rechtvaardigen.
In hoger beroep heeft appellante haar eerdere argumenten herhaald, maar de Raad heeft deze niet gevolgd. De Raad heeft bevestigd dat de verordenende bevoegdheid van gemeenten beperkt is door de WWB, en dat het percentage van 110% in artikel 36, zesde lid, van de WWB een bovengrens is voor het vaststellen van een laag inkomen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.