ECLI:NL:CRVB:2015:4178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
14/1569 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting en de bewijsvoering omtrent ontvangst van besluiten

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) na een opschorting. Appellant ontving bijstand en kreeg op 10 januari 2013 een verzoek van het college om een hercontroleformulier in te vullen en terug te sturen. Het college heeft op 24 januari 2013 het recht op bijstand van appellant opgeschort, omdat hij het formulier niet had ingediend. Vervolgens heeft het college op 7 februari 2013 de bijstand van appellant ingetrokken, omdat hij het verzuim niet had hersteld binnen de gestelde termijn. Appellant heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank Limburg verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij het opschortingsbesluit nooit heeft ontvangen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het opschortingsbesluit is verzonden. De Raad stelt dat het bestuursorgaan moet bewijzen dat een besluit op het juiste adres is ontvangen, vooral als het niet aangetekend is verzonden. Het college heeft niet kunnen aantonen dat het besluit correct is verzonden, wat betekent dat appellant niet kan worden verweten dat hij het hercontroleformulier niet tijdig heeft ingediend.

De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond. Het besluit van 7 februari 2013 wordt herroepen, en het college moet appellant alsnog bijstand betalen voor de periode van 1 januari 2013 tot 21 juni 2013. Daarnaast wordt het college veroordeeld tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente en proceskosten van in totaal € 1.960,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 november 2015.

Uitspraak

14/1569 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
7 februari 2014, 13/2392 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.N. Hermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Voor appellant is
mr. Hermans verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Y.J.P. Pozun.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij brief van 10 januari 2013 heeft het college appellant verzocht een bijgevoegd hercontroleformulier in te vullen en vóór 18 januari 2013 terug te sturen.
1.2.
Bij besluit van 24 januari 2013 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van appellant opgeschort met ingang van 1 januari 2013 op de grond dat appellant niet het hercontroleformulier heeft ingevuld en teruggestuurd. Aan appellant is een termijn geboden tot 1 februari 2013 om dit verzuim te herstellen.
1.3.
Bij besluit van 7 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2013 ingetrokken op de grond dat appellant het in 1.2 genoemde verzuim niet binnen de hem gestelde termijn heeft hersteld.
1.4.
Met ingang van 21 juni 2013 ontvangt appellant weer bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.2.
Appellant heeft betoogd dat hij het opschortingsbesluit nooit heeft ontvangen. Onbetwist is dat het college het opschortingsbesluit niet aangetekend heeft verzonden. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423) is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit op het adres van de geadresseerde is ontvangen, indien de geadresseerde stelt een niet aangetekend verzonden besluit niet te hebben ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.
4.3.
Het tot de gedingstukken behorend opschortingsbesluit vermeldt, anders dan het bestreden besluit, geen afzonderlijke verzenddatum. In het verweerschrift en ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat de gemeente gebruik maakt van het systeem Verseon, dat zowel een digitaal archiefsysteem als een digitaal postregistratiesysteem is. Zodra een besluit is opgeslagen in het systeem, krijgt dit door Verseon een uniek kenmerk toebedeeld. De casemanager print het besluit en geeft dit vervolgens aan de administratief ondersteuner. De administratief ondersteuner vermeldt met pen het unieke kenmerk op het originele besluit en plaatst een verzendstempel. Vervolgens stopt de administratief ondersteuner het besluit in een envelop en legt deze ter verzending klaar voor de bode, die de post op gezette tijden ophaalt om te verzenden. Dit betekent dat de verzenddatum op voorhand door de administratief ondersteuner wordt ingevoerd. De bode maakt van de daadwerkelijk uitgaande post geen aantekening in het systeem, zodat deugdelijk bewijs voor verzending ontbreekt.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het college de verzending van het opschortingsbesluit niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat appellant niet kan worden verweten dat hij het hercontroleformulier niet binnen de in het opschortingsbesluit gestelde termijn aan het college heeft geretourneerd. Het hoger beroep van appellant slaagt.
4.5.
De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Tevens ziet de Raad aanleiding om het besluit van 7 februari 2013 te herroepen. Dit betekent dat het college aan appellant alsnog bijstand moet betalen over de periode van 1 januari 2013 tot 21 juni 2013.
4.6.
Het verzoek van appellant om het college te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen bijstand komt voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
5. Gelet op 4.5 bestaat aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en op € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.960,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 juni 2013;
- herroept het besluit van 7 februari 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van
het besluit van 27 juni 2013;
- veroordeelt het college tot vergoeding aan appellant van schade in de vorm van wettelijke
rente zoals onder 4.6 vermeld;
- veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.960,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en J.F. Bandringa en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) R.G. van den Berg

HD