Uitspraak
.Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. F. Jansen, kantoorgenoot van mr. Jap-A-Joe. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R.J. de Jong.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege de vaststelling dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden. Appellante ontving bijstand als alleenstaande ouder, maar na een melding dat zij samenwoonde met appellant, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres van appellante. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank Overijssel, die de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaarden. De Raad oordeelt dat de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college. De Raad benadrukt dat de aanwezigheid van appellant in de woning van appellante niet alleen kan worden verklaard door zorgverlening of het in stand houden van de schijn van een scheiding. De Raad komt tot de conclusie dat appellanten in de relevante periode beiden hun hoofdverblijf hadden in de woning van appellante, waardoor er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De hoger beroepen worden verworpen en de aangevallen uitspraken worden bevestigd.