In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) op 19 augustus 2010, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 11 oktober 2010 was afgewezen. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze afwijzing. In 2012 verzocht appellante om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv weigerde dit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellante niet had voldaan aan de eisen van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden aangetoond. De Raad bevestigde dat de nieuwe medische gegevens die appellante had ingediend, niet als nieuw feit konden worden aangemerkt, omdat deze grotendeels al bekend waren bij het Uwv. De Raad oordeelde verder dat de aanvraag van appellante niet correct was beoordeeld door het Uwv, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst, aangezien appellante de wettelijke wachttijd voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering niet had vervuld.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.960,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 november 2015.