ECLI:NL:CRVB:2015:4285
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- M. Hillen
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand na verzwegen samenwoning gedurende 14 jaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante, die sinds 1983 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Rotterdam had na een anonieme melding een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waaruit bleek dat appellante al zestien jaar samenwoonde met een man, zonder dit te melden aan het college. De gemeente besloot daarop de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken en de kosten van bijstand over een periode van meer dan veertien jaar terug te vorderen, wat resulteerde in een bedrag van € 211.011,58.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld om voorafgaand aan haar verhoor een advocaat te raadplegen, en dat de brutering van het terugvorderingsbedrag een bestraffende sanctie zou zijn. De Raad oordeelde echter dat de beschermende werking van artikel 6, derde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens niet van toepassing was, aangezien het hier om een bestuursrechtelijke procedure ging en niet om een strafrechtelijke. De Raad bevestigde dat de terugvordering van bijstand geen strafmaatregel is, maar een herstelactie die voortvloeit uit de intrekking van de bijstand.
De Raad concludeerde dat er voldoende bewijs was dat appellante en haar partner gedurende de relevante periode een gezamenlijke huishouding voerden, en dat de verklaringen van buurtbewoners en de onderzoeksresultaten dit bevestigden. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.