ECLI:NL:CRVB:2015:4289

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
14/635 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en procesbelang

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellante, die zich op 17 februari 2009 ziek meldde vanwege diverse klachten, heeft in het hoger beroep beoogd te bereiken dat zij met ingang van 18 mei 2013 recht heeft op deze uitkering. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellante met ingang van deze datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar het hoger beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het Uwv met het besluit van 12 juni 2015 volledig tegemoet was gekomen aan de wensen van appellante.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen procesbelang meer was voor appellante, aangezien het Uwv haar verzoek had ingewilligd. De Raad benadrukte dat voor het aannemen van voldoende procesbelang niet alleen een formeel of principieel belang voldoende is, maar dat het resultaat dat de indiener nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt. De uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard, werd bevestigd.

De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.450,-. Tevens werd bepaald dat het Uwv het griffierecht van in totaal € 160,- aan appellante dient te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 november 2015.

Uitspraak

14/635 WIA, 15/4566 WIA
Datum uitspraak: 23 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
19 december 2013, 12/1556 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.E. Crone hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. S. Smeets, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door R.M.M. Menting, advocaat, kantoorgenoot van mr. Smeets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1. Appellante, laatstelijk werkzaam als doktersassistente, heeft zich op 17 februari 2009 ziek gemeld vanwege een Carpaal Tunnelsyndroom (CTS) beiderzijds, rugklachten en chronische sinusitis.
2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
15 februari 2011 vastgesteld dat voor appellante met ingang van deze datum geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 25 november 2011 ongegrond verklaard. Het beroep van appellante tegen dit besluit is bij uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 oktober 2012 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel aangewend.
3. Op 31 maart 2011 heeft appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege een verergering van haar hand- en polsklachten rechts, welke zij ondervindt als een gevolg van het CTS. Op 26 mei 2011 is appellante geopereerd in verband met deze klachten. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 6 december 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 31 maart 2011 tot 18 mei 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. In verband met haar operatie op 26 mei 2011 is zij per 31 maart 2011 - op medische gronden - volledig arbeidsongeschikt. Per 26 augustus 2011 (drie maanden na de operatie) wordt zij weer belastbaar geacht als voorheen.
4. Bij besluit van 9 februari 2012 heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv, vastgesteld dat appellante met ingang van 18 mei 2013 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. Aan dit besluit ligt de overweging ten grondslag dat appellante met ingang van 26 augustus 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 17 september 2012 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
6.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Voorts is zij niet in staat om de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen.
6.2.
Het Uwv heeft naar aanleiding van een vraag van de Raad een nieuwe beslissing op bezwaar gedateerd 12 juni 2015 genomen. Bij dit besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 februari 2012 alsnog gegrond verklaard en dat besluit herroepen. Naar aanleiding van een herbeoordeling in 2013 is bij een besluit van 31 juli 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 8 juni 2013 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is vastgesteld op 100%. Het Uwv heeft daarom thans vastgesteld - op pragmatische gronden - dat het recht van appellante op een WIA-uitkering niet eindigt op 18 mei 2013. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van deze datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is daarbij vastgesteld op 100%.
6.3.
Bij brief van 29 juni 2015 heeft appellante te kennen gegeven zich te kunnen verenigen met de vaststelling dat zij met ingang van 18 mei 2013 recht heeft op een
WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellante is het echter niet eens met het feit dat dit besluit op pragmatische gronden is genomen. Volgens appellante moet worden vastgesteld dat zij met ingang van 18 mei 2013 recht heeft op een WIA-uitkering wegens haar klachten en beperkingen.
7. Het oordeel van de Raad.
7.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 22 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1864) is er voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
7.2.
Gelet op de inhoud van het hoger beroepschrift van appellante en het verhandelde ter zitting kan niet anders worden geconcludeerd dan dat appellante met het hoger beroep heeft beoogd te bereiken dat zij alsnog met ingang van 18 mei 2013 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellante heeft niet verzocht om een uitkering op grond van de inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Het Uwv heeft bij het besluit van 12 juni 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 18 mei 2013 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Nu het Uwv met het besluit van 12 juni 2015 geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van appellante moet het hoger beroep, wegens ontbreken van procesbelang, niet-ontvankelijk worden verklaard.
8. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.225,- in beroep en op € 1.225,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.450,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.450,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

NK