ECLI:NL:CRVB:2015:4297
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aanvroeg, was van mening dat het Uwv onterecht had vastgesteld dat hij met ingang van 7 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de rechtbank de beslissing en de onderliggende overwegingen terecht juist achtte. Appellant had geen onderbouwd medisch oordeel ingediend dat de juistheid van het standpunt van het Uwv in twijfel trok. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen, aangezien de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om tot hun oordeel te komen.
Appellant voerde aan dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hield met zijn psychische en lichamelijke klachten. Hij stelde dat hij niet in staat was om enige vorm van arbeid te verrichten. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant adequaat hadden beoordeeld en dat de FML een juist beeld gaf van zijn beperkingen. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch passend waren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verwierp het hoger beroep van appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.