ECLI:NL:CRVB:2015:4298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
14/1774 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellante geen recht had op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de informatie van de behandelende psychiater correct was geïnterpreteerd. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld en dat haar psychische en fysieke beperkingen onvoldoende waren meegewogen. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep besproken en geconcludeerd dat deze niet kunnen slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Het verzoek van appellante om schadevergoeding wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1774 WIA
Datum uitspraak: 2 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
21 februari 2014, 13/2325 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is door mr. R.M.J. Schoonbrood, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2015. Appellante en haar gemachtigde zijn - met voorafgaande schriftelijke kennisgeving - niet ter zitting verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 25 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 27 augustus 2012 (datum in geding) minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van
16 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv op een zorgvuldige wijze en conform de daaraan te stellen eisen heeft plaatsgevonden. De informatie van de behandelende psychiater van appellante is bij de beoordeling meegenomen. De rechtbank is niet gebleken dat deze informatie onjuist is uitgelegd. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellante door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) op onjuiste wijze zijn vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het CIZ-besluit voor individuele begeleiding niet dat appellante volledig ongeschikt is om arbeid te verrichten. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de ontheffing van de arbeidsverplichtingen in het kader van de Wet werk en bijstand gebaseerd is op andere criteria dan die gelden bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de Wet WIA. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat appellante de haar voorgehouden functies van schadecorrespondent, administratief medewerker en sorteerder/controleur niet zou kunnen vervullen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar hetgeen zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Het Uwv heeft de verkregen informatie van de behandelende psychiater van appellante onjuist beoordeeld; de psychiater heeft immers bij brief van 12 juni 2012 aan de bedrijfsarts meegedeeld dat appellante kampt met chronische psychische problematiek. Gesteld is dat appellante als gevolg van deze problematiek door het CIZ is geïndiceerd voor gespecialiseerde persoonlijke hulp in de vorm van ondersteuning in sociaal en persoonlijk functioneren. De aanhoudende klachten beperken de geestelijke belastbaarheid van appellante zo ernstig dat zij zich zonder hulp niet kan handhaven in een dagelijks ritme. Tevens is gesteld dat appellante voetklachten heeft. Het Uwv heeft hierover ten onrechte geen informatie opgevraagd bij de huisarts van appellante. Het Uwv heeft daarom onvoldoende rekening gehouden met de psychische en fysieke beperkingen van appellante. Voorts heeft appellante gemotiveerd aangevoerd dat zij niet in staat is de voor haar geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen in essentie een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. Appellante heeft niet onderbouwd waarom zij de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, niet juist acht. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat uit de verkregen informatie van de behandelende psychiater van 19 juni 2013, blijkt dat bij appellante de diagnosen posttraumatische stressstoornis in remissie, ADHD en complexe sociale problematiek zijn gesteld. De psychiater heeft geadviseerd tot geleidelijke arbeidsrevalidatie. Blijkens de verzekeringsgeneeskundige rapporten hebben de verzekeringsartsen voorts geen onjuist beeld gehad van de bij appellante bestaande voetklachten. Evenmin als in beroep, heeft appellante in hoger beroep medische informatie overgelegd waaruit volgt dat zij meer of verdergaand beperkt is dan is vastgesteld door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 augustus 2012 .
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat appellante in staat moet worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de voor haar geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. Daarom moet het door appellante gedane verzoek om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente, worden afgewezen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) D. van Wijk

AP