ECLI:NL:CRVB:2015:4302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
14/4902 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van geschiktheid voor maatmanarbeid van welzijnswerker

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat hij niet geschikt was voor zijn maatmanarbeid als welzijnswerker. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 5 juni 2013 geschikt was voor zijn maatmanarbeid. De verzekeringsartsen van het Uwv baseerden hun conclusies op dossieronderzoek, anamnese, eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in een rapport van 19 maart 2014 aangegeven dat de door de appellant overgelegde medische informatie van revalidatiearts F. van der Meer niet voldoende was om aan te tonen dat de appellant niet in staat was om zijn werk te verrichten. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van de appellant voor zijn maatmanarbeid te twijfelen.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn medische gronden, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere conclusies van het Uwv zou kunnen weerleggen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant terecht geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn maatmanarbeid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

14/4902 WIA
Datum uitspraak: 13 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 augustus 2014, 13/6835 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2015. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 12 april 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van
5 juni 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, onder de overweging dat appellant met ingang van 5 juni 2013 geschikt is voor de maatmanarbeid van welzijnswerker. Bij besluit van
19 september 2013 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 april 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben hun conclusies gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, eigen onderzoek, het gestelde ter hoorzitting van 31 juli 2013 en (medische) informatie van de behandelend sector. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 19 maart 2014 gemotiveerd uiteengezet dat de in beroep door appellant overgelegde informatie van revalidatiearts
F. van der Meer van 25 oktober 2013 geen nadere medische informatie vermeldt die ziet op de belastbaarheid van appellant met ingang van de datum in geding, 5 juni 2013. De overgelegde informatie van 26 februari 2014, 4 april 2014 en 3 juni 2014 van revalidatiearts J.L. Swaan ziet niet op de datum in geding. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Er is geen aanleiding om met ingang van de datum in geding verdergaande beperkingen aan te nemen voor het verrichten van arbeid dan neergelegd in de FML 4 april 2013. Voorts is niet gebleken dat de belasting in de maatgevende arbeid van welzijnswerker de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat hij geschikt wordt geacht om dat werk te verrichten en er geen sprake is van verlies van verdiencapaciteit. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht bepaald op minder dan 35%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat in de FML van 4 april 2013 te weinig beperkingen zijn vastgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep uitsluitend gronden van medische aard aangevoerd. Hetgeen hij heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft met juistheid gewezen op een rapport van
19 maart 2014 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Die arts heeft op overtuigende wijze toegelicht dat de door revalidatiearts Van der Meer gesignaleerde Range of Motion (ROM) de subjectieve pijnbeleving beschrijft. De indeling in een WPN-klasse 4 is gebaseerd op subjectieve criteria en is een indeling van de mate waarin sociale en psychische factoren de pijnklachten onderhouden. De ROM en WPN-klasse zeggen niets over de medische objectiviteit van de klachten of over de arbeidsbeperkingen. In hoger beroep heeft appellant geen nadere (medische) informatie overgelegd. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK