Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Dat appellant zelf heeft verzocht om zijn
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant. Appellant had zich op 22 september 2010 ziek gemeld vanwege rugklachten en artrose. Zijn arbeidsovereenkomst werd per 1 maart 2011 ontbonden, waarna hij recht kreeg op een Ziektewet-uitkering. Op 11 juni 2012 meldde appellant zich echter hersteld en beëindigde hij zijn aanspraak op de uitkering om als zelfstandige te gaan werken. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per die datum, maar appellant verzocht in 2013 om een keuring op basis van de Wet WIA, wat werd afgewezen omdat hij zich voor het einde van de wachttijd van 104 weken hersteld had gemeld.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij nooit hersteld was en dat het Uwv ten onrechte had geconcludeerd dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. Hij stelde ook dat de rechtbank partijdig was en dat de termijn voor uitspraak was overschreden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant geen bezwaar had gemaakt tegen de beëindiging van de ZW-uitkering en dat hij de wachttijd van 104 weken niet had volgemaakt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.