ECLI:NL:CRVB:2015:4309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
14/4867 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 3 september 2013, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

Appellant voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke toestand, waaronder de diagnose COPD Gold III. Hij stelt dat de geselecteerde functies, zoals magazijnmedewerker en productiemedewerker, niet geschikt zijn gezien zijn gezondheidsklachten. De Raad overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 12 december 2013, deugdelijk zijn en dat appellant geen medische informatie heeft ingebracht die de juistheid van het standpunt van het Uwv in twijfel trekt.

De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De rechtbank heeft terecht de beroepsgrond verworpen dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4867 WIA
Datum uitspraak: 2 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 juli 2014, 14/1154 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. B. Klomp-de Wijk, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 3 september 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 29 augustus 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 10 januari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Kort samengevat komen deze gronden op het volgende neer. Hij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met zijn lichamelijke toestand. Bij appellant is inmiddels door de longarts COPD Gold III vastgesteld. Dit is niet meegewogen in het bestreden besluit. Appellant is als gevolg van deze klachten voorts niet in staat de ter bepaling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. Hij noemt daarbij de functies van magazijn/expeditiemedewerker, productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en snackbereider. De belasting van die functies gaat appellants belastbaarheid te boven. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een brief van 4 augustus 2014 van de longarts en brieven uit 2014 en 2015 van de fysiotherapeut in het geding gebracht. Uit deze brieven, met bijlagen, wordt volgens appellant duidelijk dat zijn longklachten van een dusdanige intensiteit zijn dat appellant niet in staat is die functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad acht de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen juist.
4.2.
Voor zover de gronden van appellant betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 12 december 2013. Het rapport bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die betrekking hebben op appellants fysieke gezondheidstoestand. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, vormt, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen reden om het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig te achten.
4.3.
Appellant beschikt volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hij wordt echter in staat geacht om fysiek licht en rugsparend werk te doen in weinig longprikkelende omstandigheden, waarbij rekening is gehouden met een verminderd energieniveau. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen ten aanzien van aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert niet juist is, heeft appellant geen medische informatie ingebracht die doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Uit de vermelde brieven van de longarts en fysiotherapeut is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants fysieke beperkingen voor het verrichten van arbeid op 29 augustus 2013, de datum in geding. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
23 september 2014 afdoende toegelicht dat op de datum in geding nog geen sprake was van de verdergaande beperkingen behorend bij COPD Gold III, maar slechts van beperkingen behorend bij COPD Gold II, welke bevindingen werden onderschreven door appellants huisarts. Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien het aldus onderbouwde oordeel van de verzekeringsartsen als onjuist of als ontoereikend gemotiveerd aan te merken.
4.5.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals weergegeven in de rapporten van 10 januari 2014, 11 april 2014 en 23 mei 2014. In deze rapporten wordt, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 3 september 2013, inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant de werkzaamheden kan verrichten die zijn verbonden met de geduide functies, waarvan de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet beperkt is geacht op het aspect handelingstempo zodat de functies ook op dit punt geschikt zijn. Uit de door appellant verstrekte informatie van zijn behandelaars is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundigen.
4.6.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) D. van Wijk

AP