ECLI:NL:CRVB:2015:4310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
14/4126 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die sinds 1 november 2007 een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had zich op 27 juni 2012 ziek gemeld vanwege hand- en polsklachten. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 18 januari 2013 besloten dat appellante per 21 januari 2013 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij weer in staat werd geacht haar arbeid te verrichten. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat de conclusies niet voldoende waren onderbouwd met de bevindingen van haar behandelende artsen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de rapporten van de verzekeringsartsen consistent en concludent waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de door appellante overgelegde medische gegevens geen aanleiding gaven om de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel te trekken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4126 ZW
Datum uitspraak: 2 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 juli 2013, 13/1563 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2015. Namens appellante is mr. W.C. de Jonge, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, bekend met buik- en rugklachten alsmede psychische (spannings)klachten, ontvangt sinds 1 november 2007 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Met ingang van 24 augustus 2009 is appellante werkzaam als huishoudelijke hulp voor 12 uur per week. Op 27 juni 2012 heeft appellante zich voor deze werkzaamheden ziek gemeld in verband met hand- en polsklachten
.Het tijdelijke dienstverband is per 24 augustus 2012 van rechtswege geëindigd. Vervolgens is aan appellante een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 18 januari 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 21 januari 2013 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij weer in staat is haar arbeid te verrichten.
1.3.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
19 februari 2013 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 februari 2013.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft, samengevat, in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest en dat de daaruit getrokken conclusies onvoldoende te herleiden zijn tot de bevindingen van de behandelende artsen van appellante. Appellante heeft in dit verband gewezen op de in beroep overgelegde (medische) informatie van Spine & Joint Centre, de behandelende fysiotherapeut, neuroloog, huisarts en Instituut Psychosofia.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde recht op ziekengeld bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In het geval van appellante betreft dit het werk als huishoudelijk medewerker voor 12 uur per week. Partijen verschillen niet van mening over de omschrijving van het eigen werk van appellante.
4.2.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is van de zijde van het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek verricht. De daarover gegeven overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat zij het dossier hebben bestudeerd en dat de verzekeringsarts de reeds voorhanden zijnde informatie van Spine & Joint Centre bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante heeft meegewogen. Daarover is op inzichtelijke wijze gerapporteerd. De hogerberoepsgronden bevatten geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) inconsistenties bevatten of niet concludent zijn.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de rugklachten en de in beroep overgelegde informatie van Spine & Joint Centre van 4 oktober 2011 en 23 januari 2012 reeds bij het Uwv bekend waren en dateren uit een periode van vóór de ziekmelding. Appellante heeft met deze klachten ook gewoon haar werk kunnen verrichten. In de periode vanaf ziekmelding tot aan de datum in geding heeft zij haar huisarts niet geconsulteerd voor rugklachten. Ook voor de buikklachten geldt dat appellante hiermee reeds jaren bekend is. Deze klachten hebben haar niet belemmerd bij het verrichten van haar werk.
4.4.
De door appellante in beroep overgelegde medische gegevens vormen geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) in twijfel te trekken. Deze gegevens zien niet op de datum in geding of waren al bij het Uwv bekend. De gegevens geven daarom geen aanleiding om het door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) ingenomen standpunt over de geschiktheid van appellante voor het eigen werk op 21 januari 2013 voor onjuist te houden. Nu deze medische gegevens tevens ten grondslag liggen aan het rapport van Instituut Psychosofia (IP) van 3 april 2013, wordt aan dit rapport niet de betekenis toegekend die appellante daaraan gehecht wenst te zien. Ook aan het rapport van IP van 6 maart 2013 komt een dergelijke betekenis niet toe. Dit rapport is, voor zover het daarin gaat over de zogenoemde blokkades, opgemaakt met toepassing van een in de reguliere geneeskunde niet gangbare onderzoekswijze. Uit het rapport blijkt niet dat het oordeel van de verzekeringsartsen over de objectief medische belastbaarheid van appellante op de datum in geding onjuist is.
4.5.
Dat appellante reeds jaren veel pijnklachten heeft, leidt niet tot de conclusie dat appellante ten tijde hier in geding haar eigen arbeid niet kon verrichten. Appellante heeft sinds 2009 arbeid verricht en hiermee een inkomen kunnen verwerven. Ondanks deze klachten heeft appellante vanaf 2009 gewerkt en zij is wegens andere klachten voor de arbeid uitgevallen. Uit de medische gegevens kan niet worden afgeleid dat haar pijnklachten aan de hersteldverklaring per 12 januari 2013 in de weg staan.
4.6.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 heeft het Uwv appellante met ingang van 21 januari 2013 terecht (verder) ziekengeld ingevolge de ZW geweigerd. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Daarom moet het door appellante gedane verzoek om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente, worden afgewezen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) D. van Wijk

UM