In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die sinds 1 november 2007 een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had zich op 27 juni 2012 ziek gemeld vanwege hand- en polsklachten. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 18 januari 2013 besloten dat appellante per 21 januari 2013 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij weer in staat werd geacht haar arbeid te verrichten. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat de conclusies niet voldoende waren onderbouwd met de bevindingen van haar behandelende artsen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de rapporten van de verzekeringsartsen consistent en concludent waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de door appellante overgelegde medische gegevens geen aanleiding gaven om de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel te trekken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.