ECLI:NL:CRVB:2015:4313
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante, die zich op 7 december 2011 arbeidsongeschikt had gemeld vanwege vermoeidheidsklachten, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende. Het Uwv had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het bestreden besluit. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat. Ter onderbouwing overhandigde zij een rapport van neuroloog T.J. Tacke. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. De verzekeringsarts had appellante onderzocht en vastgesteld dat zij lijdt aan myalgische encefalomyelitis (ME) en andere aandoeningen, maar dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS).
De Raad concludeerde dat appellante, met inachtneming van haar beperkingen, in staat was de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de voorbeeldfuncties die aan de schatting ten grondslag lagen. De gesignaleerde overschrijdingen van haar belastbaarheid waren naar behoren toegelicht. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.