ECLI:NL:CRVB:2015:4322

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
14/5219 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na myocardinfarct en geschiktheid voor voorbeeldfuncties

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die na een myocardinfarct niet meer in staat zou zijn om te werken. Appellant was voorheen werkzaam als productiemedewerker en viel uit op 25 november 2010. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant van 22 november 2012 tot 22 juni 2013 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 44%. Later werd vastgesteld dat appellant met ingang van 22 juni 2013 recht had op een WGA-vervolguitkering, maar na een herziening van het besluit op 16 januari 2014 werd geconcludeerd dat appellant per 13 november 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en geen recht meer had op een uitkering.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening en stelde dat zijn beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn overtuigend en inzichtelijk, en er is geen noodzaak voor een urenbeperking vastgesteld. De medische gegevens tonen aan dat de hartfunctie van appellant is verbeterd, en de verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van appellant adequaat vastgesteld. Appellant heeft geen objectieve medische informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellant af.

Uitspraak

14/5219 WIA
Datum uitspraak: 23 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
31 juli 2014, 14/475 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R. Vleugel, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker gedurende gemiddeld 29,20 uur per week. Op 25 november 2010 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen vanwege een myocardinfarct. Bij besluit van 6 maart 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant van 22 november 2012 tot 22 juni 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Hierbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 44%. Bij besluit van 6 juni 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 22 juni 2013 recht heeft op een
WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 juni 2013. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij brief van
12 september 2013 zijn voornemen bekend gemaakt om het besluit van 6 juni 2013 te herzien. De herziene beslissing zal inhouden dat appellant per 22 juni 2013 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd en dat hij met ingang van 13 november 2013 (zijnde twee maanden en één dag na 12 september 2013) geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellant heeft zijn bezwaren tegen dit voornemen kenbaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 16 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 juni 2013 gegrond verklaard en dat besluit herroepen. Voorts heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 13 november 2013 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Tot 13 november 2013 behoudt appellant recht op een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Er is onvoldoende rekening gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellant.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts is appellant in verband met een in 2010 doorgemaakt myocardinfarct aangewezen op niet al te zware werkzaamheden. Er is geen noodzaak voor het toekennen van een urenbeperking. Uit de beschikbare medische gegevens van de cardioloog van appellant is gebleken dat de hartfunctie van appellant wezenlijk verbeterd is. De ejectiefractie van de linkerventrikel is blijkens de rapporten van de verzekeringsartsen sterk verbeterd van 35 à 40% naar 55%. Volgens de primaire verzekeringsarts kan deze laatste meetwaarde niet de claim van appellant onderbouwen dat hij te weinig energie heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts bij appellant vastgestelde belastbaarheid onderschreven. Uitgaande van de verbeterde linkerventrikelfunctie is volgens hem met de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangenomen beperkingen aan appellant voldoende tegemoetgekomen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank over de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Appellant heeft in hoger beroep geen objectief medische informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwt dat zijn vermoeidheidsklachten door de verzekeringsartsen zijn onderschat.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen deze functies kan vervullen. De gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant zijn naar behoren gemotiveerd.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

NK