ECLI:NL:CRVB:2015:4372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
14/4888 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat appellant geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv concludeerde dat appellant vanaf 5 augustus 2011 niet ziek was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ook ongegrond verklaard.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusie dat er geen ziekte of gebrek is, onjuist is. Hij verwijst naar de voorlopige diagnose van psychiater W.M.J. Hassing en stelt dat de vraagstelling van de verzekeringsarts getuigt van vooringenomenheid. Appellant verzoekt om een derde psychiatrische expertise, maar het Uwv verzoekt om bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch oordeel van het Uwv niet onjuist is. De Raad oordeelt dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen noodzaak is voor een derde expertise. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de conclusies van de verzekeringsartsen goed onderbouwd zijn. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

14/4888 WIA
Datum uitspraak: 23 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 juli 2014, 13/8208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. van Bremen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 6 juni 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 5 augustus 2011 niet ziek was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 12 november 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. De conclusie van het Uwv dat er geen uit ziekte of gebrek voortvloeiend verlies aan verdienvermogen is, is onjuist. Daartoe voert appellant aan dat de door psychiater
W.M.J. Hassing in haar rapport van 22 april 2013 gestelde (voorlopige) diagnose psychose Niet Anders Omschreven (NAO), gelet op de medische gegevens van de door appellant in Marokko bezochte psychiaters, zijn psychische klachten consistent en plausibel maakt. De vraagstelling van de verzekeringsarts aan psychiater A.M. van der Loo getuigt van vooringenomenheid. De conclusie van de observatie in het rapport van 30 mei 2013 dat er geen aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis ligt ver af van de diagnose van de eerste expertise. De verzekeringsarts komt daarom in zijn rapport van 3 juni 2013 ten onrechte tot de conclusie dat appellant niet lijdt aan ziekte of gebrek. Ter onderbouwing hiervan verwijst appellant naar diverse in hoger beroep overgelegde medische stukken. Derhalve stelt appellant primair dat hij op grond van zijn psychische klachten lijdt aan ziekte of gebrek en subsidiair dat een derde (psychiatrische) expertise noodzakelijk is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (uitspraak van 10 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1327).
4.2.
De rechtbank heeft afdoende besproken dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts dossierstudie heeft verricht, waarna hij appellant, die in Marokko verbleef, heeft opgeroepen voor onderzoek. In dat kader heeft de verzekeringsarts een psychiatrische expertise laten verrichten door psychiater Hassing. Daarna heeft de verzekeringsarts appellant op zijn spreekuur gezien, waarbij hij zelf een psychisch onderzoek heeft verricht. In aansluiting daarop heeft de verzekeringsarts appellant vijf dagen laten observeren in een psychiatrisch ziekenhuis door psychiater Van der Loo. De vraagstelling aan psychiater Van der Loo getuigt niet van vooringenomenheid. De neutrale vraagstelling bevat een weergave van de psychiatrische expertise van psychiater Hassing en het door de verzekeringsarts verrichte psychische onderzoek. Gelet op de forse discrepantie daartussen is psychiater Van der Loo verzocht nader onderzoek te verrichten. In de rapporten van 27 december 2012, 3 mei 2013 en 3 juni 2013 heeft de verzekeringsarts zijn bevindingen inzichtelijk weergegeven, waarbij hij de door appellant verstrekte medische gegevens, waaronder brieven van Marokkaanse psychiaters, in zijn beoordeling heeft betrokken. De in hoger beroep aangevoerde grond dat een derde expertise op de weg van het Uwv had gelegen treft geen doel, omdat een noodzaak daartoe ontbreekt.
4.3.
Tevens heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet onjuist is. Psychiater Hassing komt in haar expertiserapport van 22 april 2013, vanwege onvoldoende duidelijkheid over de aard en oorzaak van de psychotische symptomen, tot de voorlopige diagnose psychose NAO. De verzekeringsarts overweegt in zijn rapport van 3 mei 2013 inzichtelijk, op basis van zijn eigen (psychisch) onderzoek en na overleg met de stafverzekeringsarts, dat nader onderzoek is geïndiceerd in de vorm van een observatie vanwege de forse discrepantie tussen de waarnemingen van Hassing en die van hemzelf. Psychiater Van der Loo komt in zijn rapport van 30 mei 2013 vervolgens overtuigend tot de conclusie dat er bij appellant geen diagnose te stellen is. Uit de vijf dagen durende observatie is naar voren gekomen dat appellant een manipulatieve indruk maakt. Geconstateerd is dat zijn klachten en presentatie atypisch en inconsistent overkomen. Verder is een neurologisch onderzoek verricht, waaruit geen bijzonderheden naar voren kwamen. De score van een malingeringtest toonde sterke aanwijzingen voor het simuleren van klachten. Vervolgens zijn de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hun rapporten van 3 juni 2013 en 21 oktober 2013 gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat bij appellant geen ziekte of gebrek kan worden vastgesteld. In de in hoger beroep door appellant overgelegde medische informatie is geen aanleiding gelegen voor twijfel aan de door deze verzekeringsartsen gegeven beoordeling.
4.4.
Voor het inschakelen van een deskundige bestaat, gelet op hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen, geen aanleiding
.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

NK