Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat appellant geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv concludeerde dat appellant vanaf 5 augustus 2011 niet ziek was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ook ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusie dat er geen ziekte of gebrek is, onjuist is. Hij verwijst naar de voorlopige diagnose van psychiater W.M.J. Hassing en stelt dat de vraagstelling van de verzekeringsarts getuigt van vooringenomenheid. Appellant verzoekt om een derde psychiatrische expertise, maar het Uwv verzoekt om bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch oordeel van het Uwv niet onjuist is. De Raad oordeelt dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen noodzaak is voor een derde expertise. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de conclusies van de verzekeringsartsen goed onderbouwd zijn. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak wordt bevestigd.