ECLI:NL:CRVB:2015:4376
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens inkomsten uit werkzaamheden in Groot-Brittannië
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand op basis van inkomsten die appellante zou hebben verdiend uit werkzaamheden in Groot-Brittannië. Appellante ontving sinds 28 september 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante vermoedelijk in Engeland werkte, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante in de te beoordelen perioden inkomsten had uit arbeid in Groot-Brittannië, wat zij niet had gemeld aan het college. Het college heeft daarop besloten de bijstand te herzien en de ten onrechte verleende bijstand van € 7.218,81 terug te vorderen.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en betwistte de juistheid van de informatie van het Internationaal Bureau Fraude Informatie (IBF), waaruit bleek dat zij in Groot-Brittannië had gewerkt. Appellante stelde dat haar identiteit was misbruikt en dat zij in Nederland verbleef tijdens de relevante perioden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college voldoende bewijs had geleverd dat appellante in Groot-Brittannië had gewerkt en dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze inkomsten niet te melden.
De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet zelf had gewerkt en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.