ECLI:NL:CRVB:2015:4406

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
14-6735 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van woninginrichting zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die in de periode van 23 februari 2011 tot en met 30 september 2012 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had bijzondere bijstand aangevraagd voor verhuiskosten en de kosten van woninginrichting. De aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen, omdat de kosten volgens hen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en uit eigen inkomen moeten worden betaald. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat hij bijzondere bijstand zou moeten ontvangen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de kosten waarvoor de appellant bijstand heeft aangevraagd, in beginsel uit het inkomen moeten worden bestreden. Bijzondere bijstand wordt alleen verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die het onmogelijk maken om deze kosten uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht te voldoen.

De Raad heeft vastgesteld dat de verhuizing van België naar Nederland voorzienbaar was en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van onvoorziene kosten. De persoonlijke en psychische omstandigheden die de appellant heeft aangevoerd, zijn niet voldoende om aan te nemen dat bijzondere bijstand verleend had moeten worden. De Raad heeft de afwijzing van de aanvragen voor bijzondere bijstand door het college op juiste gronden bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen. De uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier.

Uitspraak

14/6735 WWB
Datum uitspraak: 8 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2014, 14/3261 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Matadien, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2015. Namens appellant is
mr. Matadien verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R. Lagrand.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft in de periode van 23 februari 2011 tot en met 30 september 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden van het college van burgemeester en wethouders van [plaatsnaam] ontvangen. Na het beëindigen van zijn relatie is appellant op 19 maart 2013 vertrokken naar België om daar aan het werk te gaan.
1.2.
Appellant is in september 2013 teruggekeerd naar Nederland en huurt sinds 5 september 2013 een woning aan de [adres] te [woonplaats] , op welk adres hij met ingang van
7 september 2013 ook staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA, thans Basisregistratie personen) van de gemeente Rotterdam.
1.3.
Op 6 september 2013 heeft appellant bijzondere bijstand op grond van de WWB aangevraagd voor verhuiskosten. Op 10 september 2013 heeft appellant bijzondere bijstand op grond van de WWB aangevraagd voor de kosten van vervanging van huisraad en woninginrichting.
1.4.
Bij afzonderlijke besluiten van 22 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 april 2014 (bestreden besluit), heeft het college, voor zover hier van belang, de aanvragen van appellant van 6 en 10 september 2013 afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en moeten worden betaald uit het eigen inkomen. Niet gebleken is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten.
1.5.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft het college aan appellant met ingang van
1 oktober 2013 bijstand op grond van de WWB naar de norm voor een alleenstaande toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De kosten waarvoor appellant bijstand heeft aangevraagd worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat deze noodzakelijk zijn. Tussen partijen is in geschil of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat van bijzondere omstandigheden in dit geval geen sprake is omdat de verhuizing van België naar Nederland voorzienbaar was. De door appellant aangevoerde omstandigheden zien op de relationele problemen die ertoe hebben geleid dat appellant zijn woning in [plaatsnaam] heeft moeten verlaten. De door appellant aangevraagde bijzondere bijstand ziet op een latere verhuizing van België naar [woonplaats] . Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarbij sprake was van een onvoorziene verhuizing. Hij heeft allereerst zelf de keuze gemaakt om te verhuizen naar België en heeft daar gedurende een half jaar verbleven in verband met (het zoeken naar) werkzaamheden. De stelling dat hij als gevolg van een onvoorziene omstandigheid moest verhuizen van België naar [woonplaats] , heeft hij niet onderbouwd. Verder heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij niet heeft kunnen reserveren voor de verhuis- en inrichtingskosten. De stelling dat hij zou hebben geleefd van giften van familie en vrienden en geen inkomen heeft gehad in de periode dat hij in België woonde, heeft appellant niet onderbouwd. Daarbij komt dat appellant tijdens de telefonische intake juist heeft verklaard dat hij nadat de werkzaamheden in België waren beëindigd naar [woonplaats] is verhuisd. Het komt dan ook voor zijn rekening dat hij niet heeft gereserveerd voor onvoorziene kosten. Verder heeft hij niet onderbouwd dat het niet mogelijk was voor hem om de kosten door middel van gespreide betaling achteraf te voldoen.
4.4.
De gestelde persoonlijke, psychische en financiële omstandigheden die appellant naar voren heeft gebracht zijn evenmin bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college bijzondere bijstand had moeten verstrekken. Uit de door appellant overgelegde ongedateerde verklaring van A. Solter, maatschappelijk werker, en de verklaring van 12 januari 2014 van
R. Pinas volgt slechts dat appellant gestrest is, relatieproblemen heeft gehad en dat de opbouw van een degelijk bestaan gestagneerd wordt door de situatie waarin hij zich bevindt. Deze verklaringen zijn onvoldoende om aan te nemen dat de persoonlijke en psychische problematiek van appellant dusdanig is dat bijzondere bijstand verleend had moeten worden. Verder kan het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in het individuele geval verlening van bijzondere bijstand rechtvaardigt.
4.5.
De beroepsgrond van appellant dat sprake is van bijzondere omstandigheden omdat de gevraagde bijstand noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn recht op gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, heeft appellant in het geheel niet onderbouwd en slaagt reeds om die reden niet. Bovendien heeft appellant zelf verklaard dat hij wel omgang met zijn kinderen heeft.
4.6.
Het college heeft de aanvragen voor bijzondere bijstand op juiste gronden afgewezen. De stelling dat bijzondere bijstand in de vorm van een lening had moeten worden verstrekt behoeft dan ook geen verdere bespreking.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C. Moustaïne

HD