ECLI:NL:CRVB:2015:4459

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
13/2288 WIA-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschiktheid voor geduide functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Nederland. Appellant had zich op 29 januari 2010 ziek gemeld met psychische klachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 27 januari 2012 geen recht had op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door de rechtbank in eerste aanleg vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat. Hij overhandigde een probleemanalyse en een rapport van een longarts ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek of aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeerde dat appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat was om de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de geduide functies. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2288 WIA
Datum uitspraak: 4 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
19 maart 2013, 12/3769 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als medewerker polisadministratie, heeft zich op
29 januari 2010 ziek gemeld met psychische klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 15 december 2011 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 27 januari 2012 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 14 juni 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten te zien voor twijfel aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. Nu het Uwv het bestreden besluit eerst in beroep heeft voorzien van een voldoende deugdelijke arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig is geweest. Voorts stelt appellant dat zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsartsen zijn onderschat. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische en lichamelijke gesteldheid. Ter onderbouwing heeft appellant de ten aanzien van hem opgestelde probleemanalyse WIA van 22 maart 2010 en een rapport afkomstig van longarts E. Lammers van 1 mei 2015 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv of aan de juistheid van de bij appellant vastgestelde belastbaarheid, zoals deze is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat om meer of verdergaande beperkingen voor hem aan te nemen. De verzekeringsarts heeft appellant gezien op het spreekuur en heeft hem psychisch onderzocht. Aangezien er geen specifieke lichamelijke klachten waren, heeft de verzekeringsarts geen uitgebreid lichamelijk onderzoek verricht. Ook heeft deze arts dossierstudie verricht en nadere medische informatie opgevraagd bij de psycholoog van appellant en deze informatie meegewogen in zijn beoordeling. Volgens de verzekeringsarts is appellant in verband met een verminderde stresstolerantie aangewezen op gestructureerde werkzaamheden zonder stresserende factoren. Voorts kan appellant inmiddels redelijk omgaan met zijn rugklachten. Appellant vermijdt zware, rugbelastende activiteiten. Uit oogpunt van recidiefpreventie is appellant volgens de verzekeringsarts vooralsnog beperkt ten aanzien van het tillen en dragen van zware lasten. Indien rekening wordt gehouden met deze beperkingen, is er volgens de verzekeringsarts geen aanleiding voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd. Ook heeft deze arts nadere informatie opgevraagd bij de huisarts van appellant en deze informatie meegewogen in zijn beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts bij appellant vastgestelde belastbaarheid gemotiveerd onderschreven. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank over de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De in hoger beroep door appellant overgelegde stukken geven geen aanleiding voor een ander oordeel. De inhoud van deze stukken was deels al bekend en inhoudelijk al meegewogen in de beoordeling en heeft deels geen betrekking op de datum in geding.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant deze functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen. De signaleringen zijn naar behoren gemotiveerd.
4.4.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. van Wijk

NK