Uitspraak
19 maart 2013, 12/3769 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Nederland. Appellant had zich op 29 januari 2010 ziek gemeld met psychische klachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 27 januari 2012 geen recht had op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door de rechtbank in eerste aanleg vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat. Hij overhandigde een probleemanalyse en een rapport van een longarts ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek of aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeerde dat appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat was om de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de geduide functies. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.