ECLI:NL:CRVB:2015:4492
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering Wajong-uitkering en medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1994, heeft op 6 november 2012 een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS) en slechthorendheid. Het Uwv heeft de aanvraag op 1 februari 2013 afgewezen, omdat appellant in staat werd geacht om werkzaamheden in het vrije bedrijf te verrichten en daarmee ten minste 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd op 6 juni 2013 ongegrond verklaard.
De rechtbank Gelderland heeft in haar uitspraak van 29 april 2014 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van appellant. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn PDD-NOS en slechthorendheid, en dat hij intensieve begeleiding nodig heeft bij het uitvoeren van werkzaamheden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanknopingspunten heeft gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsarts voor onjuist te houden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant in staat is de geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen, evenals de verzoeken tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier I. Mehagnoul, op 11 december 2015.