ECLI:NL:CRVB:2015:4492

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/3159 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering Wajong-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1994, heeft op 6 november 2012 een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS) en slechthorendheid. Het Uwv heeft de aanvraag op 1 februari 2013 afgewezen, omdat appellant in staat werd geacht om werkzaamheden in het vrije bedrijf te verrichten en daarmee ten minste 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd op 6 juni 2013 ongegrond verklaard.

De rechtbank Gelderland heeft in haar uitspraak van 29 april 2014 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van appellant. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn PDD-NOS en slechthorendheid, en dat hij intensieve begeleiding nodig heeft bij het uitvoeren van werkzaamheden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanknopingspunten heeft gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsarts voor onjuist te houden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant in staat is de geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen, evenals de verzoeken tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier I. Mehagnoul, op 11 december 2015.

Uitspraak

14/3159 WWAJ
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 april 2014, 13/4488 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Namens appellant is verschenen mr. A.C.A. Dennissen-Wit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1994, heeft op 6 november 2012 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) in verband met een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven
(PDD-NOS) en slechthorendheid.
1.2.
Bij besluit van 1 februari 2013 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant met zijn arbeidsbeperkingen werkzaamheden in het vrije bedrijf kan verrichten, waarmee hij tenminste 75% van het maatmaninkomen (zijnde het wettelijk minimumloon) kan verdienen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 6 juni 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft geen reden aanwezig geacht om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Evenmin heeft de rechtbank reden gezien voor het oordeel dat appellant niet in staat is de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de door appellant gemaakte proceskosten omdat het bestreden besluit eerst in beroep is voorzien van een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep - samengevat - aangevoerd dat het Uwv geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn PDD-NOS en ernstige slechthorendheid. Daartoe is gesteld dat appellant is aangewezen op zeer intensieve begeleiding, waarbij continu met hem wordt meegekeken en een strakke structuur voor hem wordt vastgehouden. De verwerkingssnelheid van appellant is traag en ook ondervindt hij problemen in de planning. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant gewezen op de reeds ingebrachte informatie van zijn ambulant begeleiders, R. Heinen en I. Mooi alsmede op het onderzoeksrapport van Kentalis met onderzoeksdatum 21 november 2013 en 4 december 2013. De noodzakelijke intensieve begeleiding kan in de geselecteerde productiefuncties niet worden geboden en het inschakelen van een jobcoach is in dit verband ontoereikend. Appellant acht daarbij van belang dat hij werkzaamheden heeft verricht bij een fastfoodrestaurant. Deze werkzaamheden heeft hij, ondanks de volgens appellant routinematige en eenvoudige aard daarvan, niet kunnen volhouden. Appellant heeft hierbij verwezen naar een e-mail afkomstig van zijn voormalig werkgever [naam werkgever] te [plaatsnaam] .
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 december 2012 specifieke beperkingen hebben aangenomen in verband met de bij appellant bestaande autismespectrumstoornis PDD-NOS en slechthorendheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat uit het in 2010 door Kentalis verrichte psychologisch onderzoek naar voren komt dat appellant is aangewezen op vooral een duidelijke, gestructureerde en voorspelbare (werk)omgeving met veel controle en duidelijke regels over wat wel en niet kan. Appellant heeft moeite met de sociale interactie alsmede met het plannen en organiseren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden de problemen adequaat opgevangen door de vastgestelde beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren. Appellant is onder meer aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden; in zekere mate is rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding gewenst. Over deze begeleidingsbehoefte van appellant is in het verzekeringsgeneeskundige rapport van
11 december 2012 uiteengezet dat appellant eenvoudige handelingen zelf kan uitvoeren, dat er geen problemen zijn zolang het werk volgens een vast patroon wordt verricht en dat appellant bij veranderingen of problemen om hulp moet kunnen vragen dan wel aangeboden moet krijgen.
4.2.
Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de klachten van appellant en de in de bezwaarprocedure ter beschikking gekomen medische informatie op onjuiste wijze rekening heeft gehouden.
4.3.
In navolging van de rechtbank wordt geoordeeld dat de door appellant in beroep overgelegde (medische) informatie geen reden geeft om de conclusies van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) in twijfel te trekken. Het gaat daarbij om informatie die reeds bekend was en door het Uwv op kenbare wijze is betrokken bij vaststelling van de beperkingen.
4.4.
Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens overgelegd of anderszins gronden aangevoerd, die aanleiding geven voor het oordeel dat hij is aangewezen op een één op één begeleiding. Dit is een intensievere begeleiding dan die welke is weergegeven in beoordelingspunt 1.9.3 van de FML. De opvatting van appellants (voormalige) werkgever, die het werk dat appellant verrichtte te zwaar voor hem vond, is hiervoor onvoldoende.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid gewezen op het resultaat functiebeoordeling van 7 januari 2014. Daarin heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht waarom aan de voor appellant geldende specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid wordt voldaan. De arbeidsdeskundige heeft met inachtneming van de medische beperkingen gemotiveerd gesteld dat het merendeels om routinematige functies gaat. Gezien het routinematige karakter van het werk volgens een vast patroon is appellant geschikt voor de functies; indien er problemen zijn kan hij de hulp inroepen van zijn leidinggevende of collega’s. Het standpunt dat inschakeling van een jobcoach niet toereikend is, wordt niet gevolgd. De arbeidsdeskundige heeft er op gewezen dat mogelijkheid voor de inzet van een jobcoach in het kader van de re-integratie kan worden bezien.
4.6.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. Daarom moet het door appellant gedane verzoek om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente, worden afgewezen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I. Mehagnoul

AP