ECLI:NL:CRVB:2015:4493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/3403 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C.R. Molenaar, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem geen recht op een WIA-uitkering toekende. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De appellant stelde dat hij door recente medische informatie van GGZ inGeest en i-psy niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, omdat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van de appellant, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeerde dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten voldoende inzicht gaven in de beperkingen van de appellant en dat de geselecteerde functies, waaronder perronmedewerker, geschikt waren voor hem. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet meer of verdergaand beperkt moest worden geacht dan al was vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van medische rapportages en de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid in het kader van de WIA. De Raad concludeerde dat de appellant, ondanks zijn klachten, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/3403 WIA
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
2 mei 2014, 13/3468 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is door mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 5 maart 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 20 februari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 21 juni 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, op de grond dat het Uwv eerst in beroep een volledige medische en arbeidskundige motivering heeft gegeven. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit heeft de rechtbank in stand gelaten. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht vastgesteld dat appellant met de bij hem vastgestelde psychische en fysieke arbeidsbeperkingen in staat is de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. Bijgevolg is appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt.
3.1.
Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit recente medische informatie van GGZ inGeest en i-psy blijkt dat hij een actieve depressie heeft, hetgeen het niveau van de door de verzekeringsartsen vermelde spanningsklachten overschrijdt. In verband hiermee gelden volgens appellant meer specifieke voorwaarden voor het persoonlijk en sociaal functioneren. Daarnaast heeft appellant gesteld dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat op de beoordelingspunten reiken, frequent reiken tijdens het werk en boven schouderhoogte actief zijn. Naar de mening van appellant is hij niet in staat om de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geen grond gevonden voor twijfel aan de juistheid van de bij appellant vastgestelde belastbaarheid, zoals deze is weergeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 juni 2013. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat appellant meer of verdergaand beperkt te achten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant rechterschouderklachten op basis van een chronisch impingementbeeld met lichte artrose, niet insuline afhankelijke diabetes mellitus en spanningsklachten ten gevolge van psychosociale problematiek. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat tijdens zijn eigen onderzoek en tijdens het onderzoek van de verzekeringsarts geen aanwijzingen zijn gevonden voor een ernstige psychopathologie en/of een persoonlijkheidsstoornis. De huisarts heeft hiervoor evenmin aanwijzingen gevonden. De spanningsklachten die leiden tot een verminderde stressbestendigheid zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende meegenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van eigen onderzoek geconcludeerd dat als gevolg van de rechterschouderklachten het reiken met de rechterarm/hand is beperkt tot 60 cm en dat bovenhands werken met de rechterarm/hand voor appellant niet mogelijk is. Bovendien is gebleken dat appellant een pollenallergie heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom aanleiding gezien de FML op deze punten aan te passen.
4.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen reden om het oordeel van de rechtbank over de bij appellant vastgestelde belastbaarheid voor onjuist te houden. Met betrekking tot het reeds in beroep overgelegde rapport van GGZ inGeest heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat de spanningsklachten voortkomend uit de gediagnosticeerde aanpassingsstoornis zijn meegewogen in de FML. Er zijn geen aanwijzingen om dit standpunt van de verzekeringsarts voor onjuist te houden. De in hoger beroep ingezonden rapporten van i-psy hebben geen betrekking op de datum in geding. Aan deze stukken kan niet worden ontleend dat appellant op of rond de datum in geding,
20 februari 2013, werd behandeld in verband met een depressie. Hetzelfde geldt voor het in beroep overgelegde medicatievoorschrift van 15 november 2013. In dit verband heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapport van 7 november 2014 terecht vermeld dat de diagnose depressie na de in deze zaak in geding zijnde datum is gesteld. Deze depressie kan daarom geen grond zijn om meer of andere medische beperkingen aan te nemen. Appellant heeft verder zijn standpunt, dat in de FML (meer) fysieke beperkingen aangenomen moeten worden op de door hem gestelde beoordelingspunten, niet met medische gegevens onderbouwd.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties van perronmedewerker (SBC-code 111220), assemblagemedewerker B (SBC-code 111180) en route chauffeur (SBC-code 282102) in medisch opzicht voor hem geschikt zijn. Het Uwv heeft de geschiktheid van deze functies voor appellant voldoende toegelicht in de arbeidskundige rapporten van 20 juni 2013, 28 november 2013 en
13 januari 2014. In deze rapporten heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep na overleg met de arbeidsdeskundig analist inzichtelijk gemotiveerd dat het reiken en het boven schouderhoogte werken in de functie van perronmedewerker eenhandig kan geschieden. De belastbaarheid van appellant wordt daarom niet overschreden.
4.4.
Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I. Mehagnoul

NK