ECLI:NL:CRVB:2015:4493
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C.R. Molenaar, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem geen recht op een WIA-uitkering toekende. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De appellant stelde dat hij door recente medische informatie van GGZ inGeest en i-psy niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, omdat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van de appellant, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeerde dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten voldoende inzicht gaven in de beperkingen van de appellant en dat de geselecteerde functies, waaronder perronmedewerker, geschikt waren voor hem. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet meer of verdergaand beperkt moest worden geacht dan al was vastgesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van medische rapportages en de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid in het kader van de WIA. De Raad concludeerde dat de appellant, ondanks zijn klachten, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.