ECLI:NL:CRVB:2015:4496
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en geschiktheid voor arbeid na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een WGA-vervolguitkering. Appellant, die als loodsmedewerker/heftruckchauffeur werkte, is sinds 24 juni 2007 arbeidsongeschikt door schouderklachten na een bedrijfsongeval. Hij ontving vanaf 21 juni 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv heeft op 14 augustus 2012 vastgesteld dat appellant recht had op een WGA-vervolguitkering, omdat hij tussen de 35 en 80% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd later door het Uwv bevestigd na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, maar appellant ging hiertegen in beroep.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv de beperkingen van appellant correct hadden vastgesteld. Appellant stelde in hoger beroep dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn gezondheidsklachten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de conclusies van de verzekeringsartsen goed onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van de functies te twijfelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.