ECLI:NL:CRVB:2015:4504

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/3844 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 17 juni 2014 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante ontving een loongerelateerde WGA-uitkering, die per 14 juli 2012 was gewijzigd in een WGA-vervolguitkering. Na een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, die was vastgesteld op 35 tot 45%, heeft het Uwv besloten dat deze mate van arbeidsongeschiktheid niet werd verhoogd en de uitkering per 29 augustus 2013 beëindigd, omdat appellante op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 4 december 2015 behandeld. Tijdens de zitting is appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. K.U.J. Hopman, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. van Nieuwburg. De Raad heeft overwogen dat er geen reden is om de uitkomsten van het medisch onderzoek en het oordeel van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellante te betwijfelen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellante adequaat had beoordeeld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De beslissing van de rechtbank om het beroep ongegrond te verklaren, wordt derhalve bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/3844 WIA
Datum uitspraak: 4 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
17 juni 2014, 13/3609 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Namens appellante is verschenen mr. Hopman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. van Nieuwburg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Bij besluit van 1 mei 2012 is die uitkering per 14 juli 2012 gewijzigd in een
WGA-vervolguitkering.
1.3.
Op 12 mei 2012 heeft appellante zich per 23 augustus 2010 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
1.4.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante plaatsgevonden. Op basis daarvan heeft het Uwv bij besluit 16 januari 2013 bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ongewijzigd is vastgesteld op 35 tot 45%.
1.5.
Het hiertegen gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 8 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv besloten dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 23 augustus 2010 en 14 juli 2012 niet wordt verhoogd. Voorts heeft het Uwv bij het bestreden besluit de WGA-uitkering van appellante per
29 augustus 2013 beëindigd omdat appellante op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarbij is verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen zoals die zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
25 juni 2013. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn inzichtelijk en er is geen aanleiding voor het oordeel dat die arts de beperkingen van appellante heeft onderschat. Hij heeft daarbij voldoende gemotiveerd waarom ook de brief van de behandelend psycholoog geen aanleiding geeft meer beperkingen aan te nemen. De stelling van appellante dat zij last heeft van gevoelige luchtwegen en eczeem wordt niet met (medische) stukken onderbouwd. Uitgaande van de juistheid van de FML en de gegeven toelichting door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn de geselecteerde functies medisch geschikt voor appellante. Het bestreden besluit berust daarom ook op deugdelijke arbeidskundige grondslag.
3. In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat haar WGA-uitkering niet per
29 augustus 2013 had mogen worden ingetrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had op grond van de brief van de behandelend psycholoog meer beperkingen moeten aannemen. Voorts passeert de rechtbank ten onrechte de stelling van appellante dat zij gevoelige luchtwegen en eczeem heeft.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5.1.
Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
5.2.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn in de kern gelijk aan de gronden die appellante in beroep naar voren heeft gebracht.
5.3.
De rechtbank stelt terecht vast dat er geen reden bestaat de uitkomsten van het medisch onderzoek en het daarop gebaseerde oordeel van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellante voor onjuist te houden. Bij het vormen van zijn oordeel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens zijn rapport van 25 juni 2013 de beschikking gehad over de - ook door hem tijdens de bezwaarprocedure ingewonnen - informatie van de behandelend sector van appellante. Die gegevens, dossierstudie en eigen onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaven hem reden de FML aan te passen onder meer in verband met de bij appellante aanwezige psychische klachten. Met zijn rapport van
1 augustus 2013 motiveert die verzekeringsarts inzichtelijk en overtuigend waarom hij - mede op grond van de houding en reactie van appellante tijdens zijn onderzoek - geen reden ziet om naar aanleiding van de informatie van de behandelend psycholoog tot een ander oordeel te komen. Die psycholoog gaat blijkens de zich onder de gedingstukken bevindende rapporten van haar hand - anders dan in haar brief van 30 juli 2013 - ook steeds uit van een bij appellante bestaande matige, recidiverende depressieve stoornis. Met de uit die diagnose voortvloeiende beperkingen is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het opstellen van de FML rekening gehouden. Voormelde brief van de behandelend psycholoog van
30 juli 2013 kan gelet op het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bezien in samenhang met de overige gedingstukken niet die waarde worden toegekend welke appellante daaraan gehecht wenst te zien.
5.4.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de veelheid aan (medische) stukken in objectieve zin geen blijk geeft van het bestaan bij appellante van geïrriteerde luchtwegen of van eczeem. Terecht overweegt de rechtbank dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen zoals die zijn weergegeven in de FML van 25 juni 2013. Ook wat betreft de allergie voor huisstofmijt zijn in de FML beperkingen opgenomen. In hoger beroep heeft appellante geen gronden aangevoerd of medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
5.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 25 juni 2013 is de rechtbank terecht van oordeel dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde voorbeeldfuncties voor appellante medisch gezien geschikt zijn. De arbeidsdeskundig bezwaar en beroep heeft
- ook in acht genomen de allergie van appellante voor huisstofmijt - op inzichtelijke en toereikende wijze gemotiveerd waarom de voorbeeldfuncties - met inachtneming van de daarin voorkomende signaleringen - voor appellante geschikt zijn.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. van Wijk

NK