ECLI:NL:CRVB:2015:4505

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/3962 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en geschiktheid voor geduide functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 4 juni 2014 het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had bij besluit van 1 augustus 2013 vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering per 13 augustus 2013, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 67,89%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen niet juist waren vastgesteld, waardoor hij niet in staat zou zijn om de geduide functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om het standpunt van de verzekeringsarts voor onjuist te houden. De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts de uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek en de fysieke belastbaarheid van appellant heeft betrokken bij zijn beoordeling. De Raad concludeert dat de voorgehouden functies medisch geschikt zijn voor appellant, en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die tot een ander oordeel zouden leiden.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 december 2015.

Uitspraak

14/3962 WIA
Datum uitspraak: 4 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
4 juni 2014, 14/652 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.J. van der Veen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door A. Vlamincks en M.C.O.A. Portegies. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 1 augustus 2013 vastgesteld dat voor appellant per 13 augustus 2013 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering is ontstaan krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 67,89%.
1.2.
Het tegen het besluit van 1 augustus 2013 ingediende bezwaar is door het Uwv bij besluit van 9 januari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De rechtbank overweegt daarbij dat de door appellant ervaren klachten en cognitieve beperkingen in het neuropsychologisch onderzoek slechts wisselend konden worden geobjectiveerd. Gelet op de voorhanden medische gegevens is er uit cardiologisch of psychiatrisch oogpunt evenmin sprake van medisch objectiveerbare afwijkingen die de door appellant ervaren klachten ten volle kunnen verklaren. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen zijn de voorgehouden functies voor appellant geschikt te achten. De in die functies voorkomende signaleringen zijn door het Uwv voldoende gemotiveerd.
3. In hoger beroep voert appellant aan dat de bij hem bestaande beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat hij niet in staat is de functies te vervullen. De overgelegde stukken geven in voldoende mate een medisch objectiveerbare onderbouwing voor de stelling dat appellant niet geschikt is om loonvormende arbeid te verrichten gedurende een volle werkweek. Subsidiair verzoekt appellant een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5.1.
De Raad oordeelt als volgt.
5.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van hetgeen door hem in beroep naar voren is gebracht.
5.3.
De rechtbank oordeelt terecht dat er onvoldoende aanleiding bestaat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Blijkens zijn rapport van
5 december 2013 heeft die arts de uitkomsten van het neuropsychologische onderzoek en de fysieke belastbaarheid van appellant betrokken bij zijn beoordeling en bij het vaststellen van de bij appellant bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid. Uit dat rapport blijkt voorts dat de verzekeringsarts zijn conclusie mede heeft gebaseerd op eigen onderzoek en de veelheid aan informatie van de behandelend sector. Die laatste informatie bracht de verzekeringsarts bezwaar en beroep ertoe de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
12 juli 2013 in verband met de bij appellant bestaande COPD aan te vullen in die zin dat appellant ook beperkt wordt geacht wat betreft blootstelling aan prikkelende gassen, dampen of stof. Hetgeen appellant op het medische vlak naar voren heeft gebracht geeft geen aanwijzingen voor het standpunt dat het Uwv - ook wat betreft het aantal uren dat appellant zou kunnen werken - verdergaande beperkingen had moeten aannemen dan vermeld in de FML van 3 januari 2014. Voor het benoemen van een deskundige is geen aanleiding.
5.4.
De in hoger beroep overgelegde nadere stukken leiden evenmin tot een ander oordeel. Verscheidene van die stukken bevinden zich reeds in het dossier of bevatten geen nieuwe medische gegevens. De inhoud van de overige stukken ziet op een tijdstip ruim na de hier in geding zijnde datum.
5.5.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de voorgehouden functies voor appellant medisch geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij - op bepaalde punten na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep - genoegzaam gemotiveerd waarom de signaleringen van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellant aan de geschiktheid van die functies niet in de weg staan.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. van Wijk

NK