In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, die als IP resource analist werkzaam was, had zich op 19 januari 2011 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar dit besluit werd door de rechtbank vernietigd omdat de medische grondslag niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met de vermoeidheidsklachten van de betrokkene.
In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank te veel waarde heeft gehecht aan de beoordeling van de klachten per 16 november 2013 en dat de verzekeringsartsen voldoende hadden gemotiveerd waarom er geen aanleiding was voor een urenbeperking. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter J.W. Schuttel en de leden H. van Leeuwen en L. Koper aanwezig waren. De uitspraak vond plaats op 11 december 2015.