ECLI:NL:CRVB:2015:4529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
14/1999 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van voorbeeldfuncties

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 12 januari 2011 ziek had gemeld vanwege hoofdpijn- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 9 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig waren en dat haar beperkingen voor het verrichten van arbeid waren onderschat. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts had appellante onderzocht en de rapporten waren inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. De Raad concludeerde dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld en dat zij in medisch opzicht in staat was om de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de voorbeeldfuncties.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit volledig in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 980,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de noodzaak voor een goede onderbouwing van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

14/1999 WIA
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 maart 2014, 13/3388 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord onder overlegging van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
Het onderzoek ter zitting is heropend.
Het Uwv heeft een nadere vraag van de Raad beantwoord onder overlegging van een rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, die laatstelijk werkzaam was als productiemedewerkster, heeft zich op
12 januari 2011 ziek gemeld wegens hoofdpijnklachten en psychische klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 11 december 2012 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 9 januari 2013 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 7 mei 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig zijn verricht en dat haar beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Voorts heeft appellante verzocht om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit voor onzorgvuldig te houden. Voorts is er geen grond om aan te nemen dat de beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke arbeidsbeperkingen appellante ondervindt en waarom geen reden bestaat om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht op het spreekuur en heeft het dossier bestudeerd. Volgens de verzekeringsarts kunnen de hoofdpijnklachten van appellante niet medisch geobjectiveerd worden, maar lijdt zij wel aan psychopathologie. In verband met haar depressieve klachten is appellante aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en zonder veelvuldige deadlines en productiepieken. Ook is zij aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is. Daarnaast is appellante beperkt in het omgaan met conflicten en is zij aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact is met klanten of patiënten. Ook is appellante niet geschikt voor werkzaamheden met leidinggevende aspecten. Volgens de verzekeringsarts heeft appellante structuur en regelmaat nodig. Daarom zijn functies waarin nacht- en avondwerk en werk met onregelmatige werktijden voorkomen niet geschikt. Uit preventieve overwegingen dient volgens deze arts een urenbeperking te worden opgenomen van 6 uur per dag en 30 uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante vervolgens gezien op de hoorzitting en heeft dossierstudie verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de beschikbare medische gegevens en de eigen bevindingen de ten aanzien van appellante opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast, omdat appellantes medische situatie en haar medicatie was gewijzigd tussen de datum van de beoordeling door de verzekeringsarts, 14 november 2012, en de datum in geding, 9 januari 2013. Wegens in december 2012 geconstateerde reumatologische problematiek wordt appellante nu ook beperkt geacht ten aanzien van lopen, lopen tijdens het werk, staan en staan tijdens het werk. Als gevolg van de wijziging van haar medicatie is appellante nu ook aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Appellante mag niet werken op hoogten, noch mag zij werken in de buurt van gevaar opleverende machines. Daarnaast mag appellante niet beroepsmatig gemotoriseerde voertuigen besturen. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de door appellante in beroep overgelegde stukken geen aanleiding geven om appellante meer of verdergaand beperkt te achten. De inhoud van deze stukken was deels al bekend en inhoudelijk al meegewogen in de beoordeling en heeft deels geen betrekking op de datum in geding. Er is geen aanleiding voor twijfel aan deze inzichtelijk en overtuigend onderbouwde conclusie.
4.2.
In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van een vraag van de Raad de FML aangepast in die zin dat appellante ook aangewezen is op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is (item 1.9.8). Deze beperking was al vastgesteld door de verzekeringsarts, maar zij was ten onrechte nog niet opgenomen in de FML. Naar aanleiding van een nadere vraag van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellantes beperking op item 1.9.8 van een toelichting voorzien. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is appellante niet in staat om een hoog handelingstempo te realiseren bij complexe taken. Bij eenvoudige, repetitieve en routinematige handelingen is er echter geen probleem. De eerdere vaststelling van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep), dat appellante aangewezen is op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is, was dus kennelijk onvolledig. Met deze laatste aanvulling zijn alle door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) genoemde beperkingen volledig en naar behoren vertaald in de FML.
4.3.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek of aan de juistheid van de uitkomsten daarvan. In hoger beroep heeft appellante geen objectief medische informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwt dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Er bestaat dan ook geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.
4.4.
Naar aanleiding van de aanpassing van de FML in hoger beroep, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties nader gemotiveerd. Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde en in de in hoger beroep aangepaste FML weergegeven belastbaarheid, is appellante in medisch opzicht in staat de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan deze functies. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd uiteengezet dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze functies kan vervullen. De gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zijn naar behoren gemotiveerd. Terecht heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per de datum in geding, ook met de aanpassing van de FML in hoger beroep, moet worden vastgesteld op minder dan 35%.
4.5.
Nu het Uwv eerst in hoger beroep de beperkingen van appellante volledig en juist heeft vertaald in de FML en de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde voorbeeldfuncties voldoende heeft gemotiveerd, moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Nu de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante onveranderd wordt vastgesteld op minder dan 35%, zullen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit volledig in stand worden gelaten.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 7 mei 2013;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 980,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
vergoedt van in totaal € 166,-.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) I. Mehagnoul

AP