ECLI:NL:CRVB:2015:4601
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde persoonsgebonden budgetten (PGB) door Zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een persoonsgebonden budget (PGB) had ontvangen van het Zorgkantoor, was het niet eens met de terugvordering van een deel van dit budget. Het Zorgkantoor had in 2013 vastgesteld dat de appellant niet had voldaan aan de verplichtingen die aan het PGB waren verbonden, omdat hij de besteding van het budget niet had verantwoord. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft vastgesteld dat het Zorgkantoor bevoegd was om het PGB lager vast te stellen en om het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen. De appellant voerde aan dat hij onvoldoende financiële draagkracht had om de terugvordering te kunnen betalen en vroeg om kwijtschelding. De Raad oordeelde echter dat de omstandigheden van de appellant, waaronder de betalingsonmacht, niet voldoende waren om het Zorgkantoor te beletten tot terugvordering over te gaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat de appellant geld had ontvangen waarop hij geen recht had.
De uitspraak benadrukt de verplichting van het Zorgkantoor om bij terugvordering rekening te houden met de belangen van de appellant, maar concludeert dat in dit geval de terugvordering gerechtvaardigd was. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.